Al-Muminun

Change Language
Change Surah
Change Recitation

Dutch: Fred Leemhuis

Play All
# Translation Ayah
1 Het zal de gelovigen welgaan, قَدْ أَفْلَحَ الْمُؤْمِنُونَ
2 die in hun salaat deemoedig zijn, الَّذِينَ هُمْ فِي صَلَاتِهِمْ خَاشِعُونَ
3 die geklets mijden, وَالَّذِينَ هُمْ عَنِ اللَّغْوِ مُعْرِضُونَ
4 die de zakaat opbrengen وَالَّذِينَ هُمْ لِلزَّكَاةِ فَاعِلُونَ
5 en die hun schaamstreek kuis bewaren, وَالَّذِينَ هُمْ لِفُرُوجِهِمْ حَافِظُونَ
6 behalve bij hun echtgenotes of slavinnen waarover zij beschikken, dan valt hun niets te verwijten, إِلَّا عَلَى أَزْوَاجِهِمْ أوْ مَا مَلَكَتْ أَيْمَانُهُمْ فَإِنَّهُمْ غَيْرُ مَلُومِينَ
7 maar zij die meer dan dat begeren, zij zijn het die overtreden. فَمَنِ ابْتَغَى وَرَاء ذَلِكَ فَأُوْلَئِكَ هُمُ الْعَادُونَ
8 Die ook goed toezicht houden op hun onderpanden en hun verbintenis وَالَّذِينَ هُمْ لِأَمَانَاتِهِمْ وَعَهْدِهِمْ رَاعُونَ
9 en die zich aan hun salaats houden. وَالَّذِينَ هُمْ عَلَى صَلَوَاتِهِمْ يُحَافِظُونَ
10 Zij zijn het die de erfgenamen zijn, أُوْلَئِكَ هُمُ الْوَارِثُونَ
11 die het paradijs zullen beĆ«rven, zij zullen daarin altijd blijven. الَّذِينَ يَرِثُونَ الْفِرْدَوْسَ هُمْ فِيهَا خَالِدُونَ
12 Wij hebben de mens toch uit een extract van klei geschapen. وَلَقَدْ خَلَقْنَا الْإِنسَانَ مِن سُلَالَةٍ مِّن طِينٍ
13 Daarna maakten Wij hem tot een druppel in een solide verblijfplaats. ثُمَّ جَعَلْنَاهُ نُطْفَةً فِي قَرَارٍ مَّكِينٍ
14 Daarna schiepen Wij de druppel tot een bloedklonter, dan schiepen Wij de bloedklonter tot een vleesklomp, dan schiepen Wij de vleesklomp tot gebeente en dan bedekten Wij het gebeente met vlees. Daarna lieten Wij het als een nieuwe schepping ontstaan. Gezegend zij God, de beste schepper. ثُمَّ خَلَقْنَا النُّطْفَةَ عَلَقَةً فَخَلَقْنَا الْعَلَقَةَ مُضْغَةً فَخَلَقْنَا الْمُضْغَةَ عِظَامًا فَكَسَوْنَا الْعِظَامَ لَحْمًا ثُمَّ أَنشَأْنَاهُ خَلْقًا آخَرَ فَتَبَارَكَ اللَّهُ أَحْسَنُ الْخَالِقِينَ
15 Daarna zullen jullie, nadat dat gebeurd is, sterven. ثُمَّ إِنَّكُمْ بَعْدَ ذَلِكَ لَمَيِّتُونَ
16 Daarna zullen jullie op de opstandingsdag opgewekt worden. ثُمَّ إِنَّكُمْ يَوْمَ الْقِيَامَةِ تُبْعَثُونَ
17 En boven jullie hebben Wij zeven lagen geschapen en Wij letten goed op de schepping. وَلَقَدْ خَلَقْنَا فَوْقَكُمْ سَبْعَ طَرَائِقَ وَمَا كُنَّا عَنِ الْخَلْقِ غَافِلِينَ
18 En Wij hebben met mate water uit de hemel neer laten dalen en het in de aarde laten rusten -- Wij zijn ook in staat het weg te nemen -- وَأَنزَلْنَا مِنَ السَّمَاء مَاء بِقَدَرٍ فَأَسْكَنَّاهُ فِي الْأَرْضِ وَإِنَّا عَلَى ذَهَابٍ بِهِ لَقَادِرُونَ
19 en Wij hebben voor jullie daarmee tuinen van palmen en wijnstokken laten ontstaan waarin jullie veel vruchten hebben en waarvan jullie kunnen eten فَأَنشَأْنَا لَكُم بِهِ جَنَّاتٍ مِّن نَّخِيلٍ وَأَعْنَابٍ لَّكُمْ فِيهَا فَوَاكِهُ كَثِيرَةٌ وَمِنْهَا تَأْكُلُونَ
20 en een boom die uit de berg Sinaa? voortkomt die olie voortbrengt en saus voor hen die eten. وَشَجَرَةً تَخْرُجُ مِن طُورِ سَيْنَاء تَنبُتُ بِالدُّهْنِ وَصِبْغٍ لِّلْآكِلِينَ
21 In het vee is er voor jullie ook een les; van wat er in hun buiken is geven Wij te drinken. Jullie hebben daarvan ook veel nut en jullie eten ervan. وَإِنَّ لَكُمْ فِي الْأَنْعَامِ لَعِبْرَةً نُّسقِيكُم مِّمَّا فِي بُطُونِهَا وَلَكُمْ فِيهَا مَنَافِعُ كَثِيرَةٌ وَمِنْهَا تَأْكُلُونَ
22 En op hen en op de schepen worden jullie voortgedragen. وَعَلَيْهَا وَعَلَى الْفُلْكِ تُحْمَلُونَ
23 Wij hebben Noeh tot zijn volk gezonden en hij zei: "Mijn volk! Dient God; jullie hebben geen andere god dan Hem. Zullen jullie niet godvrezend worden?" وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا نُوحًا إِلَى قَوْمِهِ فَقَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُوا اللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَهٍ غَيْرُهُ أَفَلَا تَتَّقُونَ
24 En de raad van voornaamsten, zij van zijn volk die ongelovig waren, zei toen: "Dit is slechts een mens zoals jullie, die boven jullie wil uitblinken. Als God het namelijk gewild had, dan had Hij wel engelen neergezonden. Wij hebben hiervan bij onze vaderen die er eertijds waren niet gehoord. فَقَالَ الْمَلَأُ الَّذِينَ كَفَرُوا مِن قَوْمِهِ مَا هَذَا إِلَّا بَشَرٌ مِّثْلُكُمْ يُرِيدُ أَن يَتَفَضَّلَ عَلَيْكُمْ وَلَوْ شَاء اللَّهُ لَأَنزَلَ مَلَائِكَةً مَّا سَمِعْنَا بِهَذَا فِي آبَائِنَا الْأَوَّلِينَ
25 Hij is slechts een man die last heeft van bezetenheid. Wacht maar enige tijd af." إِنْ هُوَ إِلَّا رَجُلٌ بِهِ جِنَّةٌ فَتَرَبَّصُوا بِهِ حَتَّى حِينٍ
26 Hij zei: "Mijn Heer, help mij want zij betichten mij van leugens." قَالَ رَبِّ انصُرْنِي بِمَا كَذَّبُونِ
27 Toen openbaarden Wij aan hem: "Bouw het schip onder Onze ogen en volgens Onze openbaring. Wanneer dan Onze beschikking komt en de oven overkookt, laat er dan van alles twee stuks, paarsgewijs in gaan en jouw familie, behalve hem uit hun midden over wie al sprake is geweest, maar spreek Ons niet aan over hen die onrecht plegen; zij zullen verdronken worden. فَأَوْحَيْنَا إِلَيْهِ أَنِ اصْنَعِ الْفُلْكَ بِأَعْيُنِنَا وَوَحْيِنَا فَإِذَا جَاء أَمْرُنَا وَفَارَ التَّنُّورُ فَاسْلُكْ فِيهَا مِن كُلٍّ زَوْجَيْنِ اثْنَيْنِ وَأَهْلَكَ إِلَّا مَن سَبَقَ عَلَيْهِ الْقَوْلُ مِنْهُمْ وَلَا تُخَاطِبْنِي فِي الَّذِينَ ظَلَمُوا إِنَّهُم مُّغْرَقُونَ
28 En wanneer jij met hen die bij jou zijn op de boot plaats genomen hebt, zeg dan: 'Lof zij God die ons van de mensen die onrecht plegen gered heeft.? فَإِذَا اسْتَوَيْتَ أَنتَ وَمَن مَّعَكَ عَلَى الْفُلْكِ فَقُلِ الْحَمْدُ لِلَّهِ الَّذِي نَجَّانَا مِنَ الْقَوْمِ الظَّالِمِينَ
29 En zeg: 'Mijn Heer, geef mij een gezegend onderkomen; U bent de beste van hen die een onderkomen geven.?" وَقُل رَّبِّ أَنزِلْنِي مُنزَلًا مُّبَارَكًا وَأَنتَ خَيْرُ الْمُنزِلِينَ
30 Daarin zijn zeker tekenen en Wij hebben إِنَّ فِي ذَلِكَ لَآيَاتٍ وَإِن كُنَّا لَمُبْتَلِينَ
31 Toen lieten Wij na hen een andere generatie ontstaan. ثُمَّ أَنشَأْنَا مِن بَعْدِهِمْ قَرْنًا آخَرِينَ
32 En Wij zonden een gezant uit hun midden tot hen [met de oproep]: "Dient God; jullie hebben geen andere god dan Hem. Zullen jullie niet godvrezend worden?" فَأَرْسَلْنَا فِيهِمْ رَسُولًا مِنْهُمْ أَنِ اعْبُدُوا اللَّهَ مَا لَكُم مِّنْ إِلَهٍ غَيْرُهُ أَفَلَا تَتَّقُونَ
33 En de raad van voornaamsten van zijn volk, zij die ongelovig waren en de ontmoeting van het hiernamaals loochenden en die Wij in het tegenwoordige leven in luxe lieten leven, zei: "Dit is slechts een mens zoals jullie, die eet wat jullie eten en drinkt wat jullie drinken. وَقَالَ الْمَلَأُ مِن قَوْمِهِ الَّذِينَ كَفَرُوا وَكَذَّبُوا بِلِقَاء الْآخِرَةِ وَأَتْرَفْنَاهُمْ فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا مَا هَذَا إِلَّا بَشَرٌ مِّثْلُكُمْ يَأْكُلُ مِمَّا تَأْكُلُونَ مِنْهُ وَيَشْرَبُ مِمَّا تَشْرَبُونَ
34 En als jullie een mens zoals jullie zelf gehoorzamen dan zijn jullie werkelijk verliezers! وَلَئِنْ أَطَعْتُم بَشَرًا مِثْلَكُمْ إِنَّكُمْ إِذًا لَّخَاسِرُونَ
35 Zegt hij jullie werkelijk aan dat jullie, wanneer jullie gestorven zijn en stof en gebeente geworden zijn, dat jullie dan weer tevoorschijn gebracht zullen worden? * أَيَعِدُكُمْ أَنَّكُمْ إِذَا مِتُّمْ وَكُنتُمْ تُرَابًا وَعِظَامًا أَنَّكُم مُّخْرَجُونَ
36 Ver, ver ernaast is wat jullie aangezegd wordt. هَيْهَاتَ هَيْهَاتَ لِمَا تُوعَدُونَ
37 Er bestaat alleen ons tegenwoordige leven; wij sterven en wij leven en wij worden niet opgewekt. إِنْ هِيَ إِلَّا حَيَاتُنَا الدُّنْيَا نَمُوتُ وَنَحْيَا وَمَا نَحْنُ بِمَبْعُوثِينَ
38 Hij is slechts een man die over God een leugen verzonnen heeft en wij zullen aan hem geen geloof hechten." إِنْ هُوَ إِلَّا رَجُلٌ افْتَرَى عَلَى اللَّهِ كَذِبًا وَمَا نَحْنُ لَهُ بِمُؤْمِنِينَ
39 Hij zei: "Mijn Heer, help mij want zij betichten mij van leugens." قَالَ رَبِّ انصُرْنِي بِمَا كَذَّبُونِ
40 Hij zei: "Binnenkort zullen zij wroeging gaan krijgen." قَالَ عَمَّا قَلِيلٍ لَيُصْبِحُنَّ نَادِمِينَ
41 Toen greep de schreeuw hen met recht en Wij maakten hen tot rommel. Weg dus met de mensen die onrecht plegen. فَأَخَذَتْهُمُ الصَّيْحَةُ بِالْحَقِّ فَجَعَلْنَاهُمْ غُثَاء فَبُعْدًا لِّلْقَوْمِ الظَّالِمِينَ
42 Toen lieten Wij na hen andere generaties ontstaan. ثُمَّ أَنشَأْنَا مِن بَعْدِهِمْ قُرُونًا آخَرِينَ
43 Geen gemeenschap kan te vroeg haar termijn bereiken en ook niet te laat. مَا تَسْبِقُ مِنْ أُمَّةٍ أَجَلَهَا وَمَا يَسْتَأْخِرُونَ
44 Toen zonden Wij Onze gezanten, de een na de ander. Telkens als tot een gemeenschap haar gezant kwam betichtten zij hem van leugens. Dus lieten Wij hen elkaar opvolgen en maakten hen tot [het onderwerp van] verhalen. Weg dus met mensen die niet geloven. ثُمَّ أَرْسَلْنَا رُسُلَنَا تَتْرَا كُلَّ مَا جَاء أُمَّةً رَّسُولُهَا كَذَّبُوهُ فَأَتْبَعْنَا بَعْضَهُم بَعْضًا وَجَعَلْنَاهُمْ أَحَادِيثَ فَبُعْدًا لِّقَوْمٍ لَّا يُؤْمِنُونَ
45 Toen zonden Wij Moesa en zijn broer Haroen met Onze tekenen en een duidelijke machtiging ثُمَّ أَرْسَلْنَا مُوسَى وَأَخَاهُ هَارُونَ بِآيَاتِنَا وَسُلْطَانٍ مُّبِينٍ
46 naar Fir'aun en zijn raad van voornaamsten, maar zij waren hoogmoedig; zij waren mensen die de overhand hadden. إِلَى فِرْعَوْنَ وَمَلَئِهِ فَاسْتَكْبَرُوا وَكَانُوا قَوْمًا عَالِينَ
47 En zij zeiden: "Zullen wij aan twee die mensen zijn zoals wij geloof hechten en dat terwijl hun volk aan ons onderhorig is?" فَقَالُوا أَنُؤْمِنُ لِبَشَرَيْنِ مِثْلِنَا وَقَوْمُهُمَا لَنَا عَابِدُونَ
48 Dus betichtten zij hen van leugens. Zo behoorden zij tot hen die vernietigd werden. فَكَذَّبُوهُمَا فَكَانُوا مِنَ الْمُهْلَكِينَ
49 En Wij hebben aan Moesa toch het boek gegeven; misschien zullen zij zich de goede richting laten wijzen. وَلَقَدْ آتَيْنَا مُوسَى الْكِتَابَ لَعَلَّهُمْ يَهْتَدُونَ
50 En Wij hebben de zoon van Marjam en zijn moeder tot een teken gemaakt en Wij gaven hun een onderkomen op een heuvel met een stevige bodem en bronwater. وَجَعَلْنَا ابْنَ مَرْيَمَ وَأُمَّهُ آيَةً وَآوَيْنَاهُمَا إِلَى رَبْوَةٍ ذَاتِ قَرَارٍ وَمَعِينٍ
51 "Jullie gezanten! Eet van de goede dingen en handelt deugdelijk. Ik weet wat jullie doen. يَا أَيُّهَا الرُّسُلُ كُلُوا مِنَ الطَّيِّبَاتِ وَاعْمَلُوا صَالِحًا إِنِّي بِمَا تَعْمَلُونَ عَلِيمٌ
52 Deze gemeenschap van jullie is Ć©Ć©n gemeenschap en Ik ben jullie Heer; vreest Mij dus." وَإِنَّ هَذِهِ أُمَّتُكُمْ أُمَّةً وَاحِدَةً وَأَنَا رَبُّكُمْ فَاتَّقُونِ
53 Maar zij splitsten zich onderling op in groepen; elke partij was blij over wat zij hadden. فَتَقَطَّعُوا أَمْرَهُم بَيْنَهُمْ زُبُرًا كُلُّ حِزْبٍ بِمَا لَدَيْهِمْ فَرِحُونَ
54 Laat hen nog maar enige tijd in hun waan. فَذَرْهُمْ فِي غَمْرَتِهِمْ حَتَّى حِينٍ
55 Rekenen zij er dan bij het bezit en de zonen die Wij hun verlenen op dat أَيَحْسَبُونَ أَنَّمَا نُمِدُّهُم بِهِ مِن مَّالٍ وَبَنِينَ
56 Wij voor hen wedijveren in goede daden? Integendeel, maar zij beseffen het niet. نُسَارِعُ لَهُمْ فِي الْخَيْرَاتِ بَل لَّا يَشْعُرُونَ
57 Zij die door de vrees voor hun Heer ontzag hebben, إِنَّ الَّذِينَ هُم مِّنْ خَشْيَةِ رَبِّهِم مُّشْفِقُونَ
58 zij die in de tekenen van hun Heer geloven, وَالَّذِينَ هُم بِآيَاتِ رَبِّهِمْ يُؤْمِنُونَ
59 zij die aan hun Heer geen metgezel toevoegen وَالَّذِينَ هُم بِرَبِّهِمْ لَا يُشْرِكُونَ
60 en zij die geven wat zij geven terwijl hun harten vol ontzag zijn omdat zij tot hun Heer terug zullen keren, وَالَّذِينَ يُؤْتُونَ مَا آتَوا وَّقُلُوبُهُمْ وَجِلَةٌ أَنَّهُمْ إِلَى رَبِّهِمْ رَاجِعُونَ
61 zij wedijveren in goede daden en zij zullen daarbij de eersten zijn. أُوْلَئِكَ يُسَارِعُونَ فِي الْخَيْرَاتِ وَهُمْ لَهَا سَابِقُونَ
62 Maar Wij leggen niemand meer op dan hij kan dragen en Wij hebben een boek dat de waarheid spreekt; en hun zal geen onrecht worden gedaan. وَلَا نُكَلِّفُ نَفْسًا إِلَّا وُسْعَهَا وَلَدَيْنَا كِتَابٌ يَنطِقُ بِالْحَقِّ وَهُمْ لَا يُظْلَمُونَ
63 Maar nee, hun harten verkeren wat dit aangaat in een waan en zij hebben afgezien daarvan nog andere daden die zij blijven doen. بَلْ قُلُوبُهُمْ فِي غَمْرَةٍ مِّنْ هَذَا وَلَهُمْ أَعْمَالٌ مِن دُونِ ذَلِكَ هُمْ لَهَا عَامِلُونَ
64 Wanneer Wij dan hen die onder hen in luxe leven met de bestraffing te pakken nemen, dan schreeuwen zij opeens om hulp. حَتَّى إِذَا أَخَذْنَا مُتْرَفِيهِم بِالْعَذَابِ إِذَا هُمْ يَجْأَرُونَ
65 "Schreeuwt vandaag maar niet om hulp; jullie zullen tegen Ons geen hulp krijgen. لَا تَجْأَرُوا الْيَوْمَ إِنَّكُم مِّنَّا لَا تُنصَرُونَ
66 Mijn tekenen zijn aan jullie voorgelezen, maar jullie hebben je hielen gelicht, قَدْ كَانَتْ آيَاتِي تُتْلَى عَلَيْكُمْ فَكُنتُمْ عَلَى أَعْقَابِكُمْ تَنكِصُونَ
67 in jullie hoogmoed erover terwijl jullie 's nachts onzin uitkraamden." مُسْتَكْبِرِينَ بِهِ سَامِرًا تَهْجُرُونَ
68 Overpeinzen zij dan niet wat gezegd is? Of is er tot hen iets gekomen, wat niet tot hun vaderen die er eertijds waren gekomen was? أَفَلَمْ يَدَّبَّرُوا الْقَوْلَ أَمْ جَاءهُم مَّا لَمْ يَأْتِ آبَاءهُمُ الْأَوَّلِينَ
69 Of erkennen zij hun gezant niet zodat zij hem verwerpen? أَمْ لَمْ يَعْرِفُوا رَسُولَهُمْ فَهُمْ لَهُ مُنكِرُونَ
70 Of zeggen zij: "Hij heeft last van bezetenheid)? Welnee, hij is met de waarheid tot hen gekomen, maar de meesten van hen verafschuwen de waarheid. أَمْ يَقُولُونَ بِهِ جِنَّةٌ بَلْ جَاءهُم بِالْحَقِّ وَأَكْثَرُهُمْ لِلْحَقِّ كَارِهُونَ
71 Maar als de waarheid hun grillen zou volgen, dan zouden de hemelen, de aarde en wie zich daar bevinden verdorven raken. Nee, Wij zijn met hun vermaning tot hen gekomen, maar zij wenden zich van hun vermaning af. وَلَوِ اتَّبَعَ الْحَقُّ أَهْوَاءهُمْ لَفَسَدَتِ السَّمَاوَاتُ وَالْأَرْضُ وَمَن فِيهِنَّ بَلْ أَتَيْنَاهُم بِذِكْرِهِمْ فَهُمْ عَن ذِكْرِهِم مُّعْرِضُونَ
72 Of vraag jij hun een vergoeding? De vergoeding van jouw Heer is beter; Hij is de beste voorziener. أَمْ تَسْأَلُهُمْ خَرْجًا فَخَرَاجُ رَبِّكَ خَيْرٌ وَهُوَ خَيْرُ الرَّازِقِينَ
73 En jij roept hen echt op tot een juiste weg. وَإِنَّكَ لَتَدْعُوهُمْ إِلَى صِرَاطٍ مُّسْتَقِيمٍ
74 Maar zij die in het hiernamaals niet geloven wijken van de weg af. * وَإِنَّ الَّذِينَ لَا يُؤْمِنُونَ بِالْآخِرَةِ عَنِ الصِّرَاطِ لَنَاكِبُونَ
75 En al zouden Wij erbarmen met hen hebben en de tegenspoed waarin zij verkeren opheffen, dan zouden zij in hun onbeschaamdheid toch doorgaan met dwalen. وَلَوْ رَحِمْنَاهُمْ وَكَشَفْنَا مَا بِهِم مِّن ضُرٍّ لَّلَجُّوا فِي طُغْيَانِهِمْ يَعْمَهُونَ
76 En Wij hebben hen met de bestraffing gegrepen, maar zij hebben zich niet aan hun Heer overgegeven en zij vernederen zich niet. وَلَقَدْ أَخَذْنَاهُم بِالْعَذَابِ فَمَا اسْتَكَانُوا لِرَبِّهِمْ وَمَا يَتَضَرَّعُونَ
77 Wanneer Wij dan voor hen een deur tot een strenge bestraffing openen, dan zijn zij opeens in wanhoop terneergeslagen. حَتَّى إِذَا فَتَحْنَا عَلَيْهِم بَابًا ذَا عَذَابٍ شَدِيدٍ إِذَا هُمْ فِيهِ مُبْلِسُونَ
78 Hij is het die voor jullie gehoor, gezichtsvermogen en harten heeft laten ontstaan; gering is de dank die jullie betuigen. وَهُوَ الَّذِي أَنشَأَ لَكُمُ السَّمْعَ وَالْأَبْصَارَ وَالْأَفْئِدَةَ قَلِيلًا مَّا تَشْكُرُونَ
79 En Hij is het die jullie op de aarde geschapen heeft en tot Hem zullen jullie verzameld worden. وَهُوَ الَّذِي ذَرَأَكُمْ فِي الْأَرْضِ وَإِلَيْهِ تُحْشَرُونَ
80 En Hij is het die leven geeft en laat sterven en van Hem is het verschil van nacht en dag; zullen jullie dan niet tot verstand komen? وَهُوَ الَّذِي يُحْيِي وَيُمِيتُ وَلَهُ اخْتِلَافُ اللَّيْلِ وَالنَّهَارِ أَفَلَا تَعْقِلُونَ
81 Welnee, zij zeggen hetzelfde als zij die er eertijds waren. بَلْ قَالُوا مِثْلَ مَا قَالَ الْأَوَّلُونَ
82 Zij zeggen: "Zullen wij, wanneer wij gestorven zijn en stof en gebeente geworden zijn, dan weer opgewekt worden? قَالُوا أَئِذَا مِتْنَا وَكُنَّا تُرَابًا وَعِظَامًا أَئِنَّا لَمَبْعُوثُونَ
83 Dat was ons en onze vaderen vroeger ook al toegezegd, maar dit zijn slechts fabels van hen die er eertijds waren." لَقَدْ وُعِدْنَا نَحْنُ وَآبَاؤُنَا هَذَا مِن قَبْلُ إِنْ هَذَا إِلَّا أَسَاطِيرُ الْأَوَّلِينَ
84 Zeg: "Van wie is de aarde en wat erop is, als jullie het weten?" قُل لِّمَنِ الْأَرْضُ وَمَن فِيهَا إِن كُنتُمْ تَعْلَمُونَ
85 Zij zullen zeggen: "Van God." Zeg: "Zullen jullie je dan niet laten vermanen?" سَيَقُولُونَ لِلَّهِ قُلْ أَفَلَا تَذَكَّرُونَ
86 Zeg: "Wie is de Heer van de zeven hemelen en de Heer van de geweldige troon?" قُلْ مَن رَّبُّ السَّمَاوَاتِ السَّبْعِ وَرَبُّ الْعَرْشِ الْعَظِيمِ
87 Zij zullen zeggen: "Van God." Zeg: "Zullen jullie dan niet godvrezend worden?" سَيَقُولُونَ لِلَّهِ قُلْ أَفَلَا تَتَّقُونَ
88 Zeg: "In wiens hand is de heerschappij over alles zodat hij bescherming geeft terwijl er tegen hem geen bescherming gegeven kan worden, als jullie het weten?" قُلْ مَن بِيَدِهِ مَلَكُوتُ كُلِّ شَيْءٍ وَهُوَ يُجِيرُ وَلَا يُجَارُ عَلَيْهِ إِن كُنتُمْ تَعْلَمُونَ
89 Zij zullen zeggen: "Van God." Zeg: "Hoe zijn jullie dan zo betoverd?" سَيَقُولُونَ لِلَّهِ قُلْ فَأَنَّى تُسْحَرُونَ
90 Ja zeker, Wij zijn met de waarheid tot hen gekomen en zij zijn het die liegen. بَلْ أَتَيْنَاهُم بِالْحَقِّ وَإِنَّهُمْ لَكَاذِبُونَ
91 God heeft zich geen kind genomen en er is naast Hem geen andere god; dan zou elke god met wat hij geschapen heeft weggaan en zou de een de ander overweldigen. God zij geprezen, verheven als Hij is boven wat zij [Hem] toeschrijven, مَا اتَّخَذَ اللَّهُ مِن وَلَدٍ وَمَا كَانَ مَعَهُ مِنْ إِلَهٍ إِذًا لَّذَهَبَ كُلُّ إِلَهٍ بِمَا خَلَقَ وَلَعَلَا بَعْضُهُمْ عَلَى بَعْضٍ سُبْحَانَ اللَّهِ عَمَّا يَصِفُونَ
92 de kenner van het verborgene en het waarneembare; ver verheven is Hij boven wat zij aan Hem als metgezellen toeschrijven! عَالِمِ الْغَيْبِ وَالشَّهَادَةِ فَتَعَالَى عَمَّا يُشْرِكُونَ
93 Zeg: "Mijn Heer, als U mij wilt laten zien wat hun aangezegd wordt, قُل رَّبِّ إِمَّا تُرِيَنِّي مَا يُوعَدُونَ
94 mijn Heer, zet mij dan niet bij de mensen die onrecht plegen." رَبِّ فَلَا تَجْعَلْنِي فِي الْقَوْمِ الظَّالِمِينَ
95 Wij hebben zeker de macht om jou te laten zien wat Wij hun aanzeggen. وَإِنَّا عَلَى أَن نُّرِيَكَ مَا نَعِدُهُمْ لَقَادِرُونَ
96 Weer de slechte daad af met iets wat beter is. Wij weten het best wat zij beschrijven. ادْفَعْ بِالَّتِي هِيَ أَحْسَنُ السَّيِّئَةَ نَحْنُ أَعْلَمُ بِمَا يَصِفُونَ
97 En zeg: "Mijn Heer, ik zoek bij U bescherming tegen de ophitsingen van de satans, وَقُل رَّبِّ أَعُوذُ بِكَ مِنْ هَمَزَاتِ الشَّيَاطِينِ
98 en ik zoek er bij U bescherming voor, mijn Heer, dat zij bij mij komen." وَأَعُوذُ بِكَ رَبِّ أَن يَحْضُرُونِ
99 En wanneer dan tot een van hen de dood komt, zegt hij: "Mijn Heer, laat mij teruggaan, حَتَّى إِذَا جَاء أَحَدَهُمُ الْمَوْتُ قَالَ رَبِّ ارْجِعُونِ
100 opdat ik dan misschien wel deugdelijk zal handelen in wat ik [nu] achtergelaten heb." Nee! Dat is zomaar een woord dat hij zegt, maar achter hen is een versperring tot aan de dag waarop zij opgewekt worden. لَعَلِّي أَعْمَلُ صَالِحًا فِيمَا تَرَكْتُ كَلَّا إِنَّهَا كَلِمَةٌ هُوَ قَائِلُهَا وَمِن وَرَائِهِم بَرْزَخٌ إِلَى يَوْمِ يُبْعَثُونَ
101 Wanneer op de bazuin geblazen wordt, dan bestaan er op die dag tussen hen geen verwantschapsbetrekkingen meer en zullen zij elkaar niet ondervragen. فَإِذَا نُفِخَ فِي الصُّورِ فَلَا أَنسَابَ بَيْنَهُمْ يَوْمَئِذٍ وَلَا يَتَسَاءلُونَ
102 En zij van wie de weegschalen zwaar wegen, zij zijn het die het welgaat. فَمَن ثَقُلَتْ مَوَازِينُهُ فَأُوْلَئِكَ هُمُ الْمُفْلِحُونَ
103 Maar zij van wie de weegschalen licht zijn, zij zijn het die zichzelf verloren hebben; in de hel zullen zij altijd blijven. وَمَنْ خَفَّتْ مَوَازِينُهُ فَأُوْلَئِكَ الَّذِينَ خَسِرُوا أَنفُسَهُمْ فِي جَهَنَّمَ خَالِدُونَ
104 Het vuur zal hun gezichten verzengen waarbij zij hun mond vertrekken. تَلْفَحُ وُجُوهَهُمُ النَّارُ وَهُمْ فِيهَا كَالِحُونَ
105 "Zijn Mijn tekenen niet aan jullie voorgelezen en loochenden jullie ze dan niet?" أَلَمْ تَكُنْ آيَاتِي تُتْلَى عَلَيْكُمْ فَكُنتُم بِهَا تُكَذِّبُونَ
106 Zij zeggen: "Onze Heer, onze ellendigheid heeft ons overwonnen; wij waren mensen die dwaalden. قَالُوا رَبَّنَا غَلَبَتْ عَلَيْنَا شِقْوَتُنَا وَكُنَّا قَوْمًا ضَالِّينَ
107 Onze Heer, breng ons hieruit en als wij dan terugvallen, dan plegen wij echt onrecht." رَبَّنَا أَخْرِجْنَا مِنْهَا فَإِنْ عُدْنَا فَإِنَّا ظَالِمُونَ
108 Hij zegt: "Weest weg, [blijft] erin en spreekt niet tot mij. قَالَ اخْسَؤُوا فِيهَا وَلَا تُكَلِّمُونِ
109 Er was een groep van Mijn dienaren die gewoonlijk zeiden: 'Onze Heer, wij geloven, vergeef ons dan en heb erbarmen met ons; U bent de beste van de barmhartigen.? إِنَّهُ كَانَ فَرِيقٌ مِّنْ عِبَادِي يَقُولُونَ رَبَّنَا آمَنَّا فَاغْفِرْ لَنَا وَارْحَمْنَا وَأَنتَ خَيْرُ الرَّاحِمِينَ
110 Maar jullie maakten hen belachelijk, totdat zij jullie daardoor lieten vergeten aan Mij te denken. En jullie lachten hen uit. فَاتَّخَذْتُمُوهُمْ سِخْرِيًّا حَتَّى أَنسَوْكُمْ ذِكْرِي وَكُنتُم مِّنْهُمْ تَضْحَكُونَ
111 Ik beloon hen vandaag, omdat zij geduldig hebben volhard, zodat zij het zijn die triomferen." إِنِّي جَزَيْتُهُمُ الْيَوْمَ بِمَا صَبَرُوا أَنَّهُمْ هُمُ الْفَائِزُونَ
112 Hij zegt: "Hoe lang heeft het voor jullie in de aarde geduurd, hoeveel jaar?" قَالَ كَمْ لَبِثْتُمْ فِي الْأَرْضِ عَدَدَ سِنِينَ
113 Zij zeggen: "Het heeft voor ons een dag of een paar dagen geduurd, vraag maar aan hen die kunnen tellen." قَالُوا لَبِثْنَا يَوْمًا أَوْ بَعْضَ يَوْمٍ فَاسْأَلْ الْعَادِّينَ
114 Hij zegt: "Het heeft voor jullie inderdaad slechts kort geduurd. Als jullie het maar wisten. قَالَ إِن لَّبِثْتُمْ إِلَّا قَلِيلًا لَّوْ أَنَّكُمْ كُنتُمْ تَعْلَمُونَ
115 Of dachten jullie dan dat Wij jullie als een spel geschapen hebben en dat jullie niet tot Ons terug worden gebracht?" أَفَحَسِبْتُمْ أَنَّمَا خَلَقْنَاكُمْ عَبَثًا وَأَنَّكُمْ إِلَيْنَا لَا تُرْجَعُونَ
116 Hoogverheven is God, de ware koning. Er is geen god dan Hij, de Heer van de edele troon. فَتَعَالَى اللَّهُ الْمَلِكُ الْحَقُّ لَا إِلَهَ إِلَّا هُوَ رَبُّ الْعَرْشِ الْكَرِيمِ
117 En als iemand naast God een andere god aanroept, waarvoor hij geen bewijs heeft, dan is zijn afrekening bij zijn Heer; het zal de ongelovigen niet welgaan. وَمَن يَدْعُ مَعَ اللَّهِ إِلَهًا آخَرَ لَا بُرْهَانَ لَهُ بِهِ فَإِنَّمَا حِسَابُهُ عِندَ رَبِّهِ إِنَّهُ لَا يُفْلِحُ الْكَافِرُونَ
118 En zeg: "Mijn Heer, vergeef mij en heb erbarmen; U bent de beste van de barmhartigen." وَقُل رَّبِّ اغْفِرْ وَارْحَمْ وَأَنتَ خَيْرُ الرَّاحِمِينَ
;