Al-Anbiyaa

  1. Home
  2. Translation
  3. Dutch: Fred Leemhuis
Change Language
Change Surah
Change Recitation

Dutch: Fred Leemhuis

 Play All
# Translation Ayah
1 Voor de mensen is hun afrekening nabijgekomen terwijl zij zich in onoplettendheid afwendden. اقْتَرَبَ لِلنَّاسِ حِسَابُهُمْ وَهُمْ فِي غَفْلَةٍ مَّعْرِضُونَ
2 Geen nieuwe vermaning komt er tot hen van hun Heer of zij luisteren ernaar terwijl zij schertsen مَا يَأْتِيهِم مِّن ذِكْرٍ مَّن رَّبِّهِم مُّحْدَثٍ إِلَّا اسْتَمَعُوهُ وَهُمْ يَلْعَبُونَ
3 en terwijl hun harten verstrooiing zoeken. En zij die onrecht plegen zeggen in hun vertrouwelijke gesprekken: "Is deze iets anders dan een mens, zoals jullie? Zullen jullie je dan met toverij inlaten hoewel jullie het doorzien?" لَاهِيَةً قُلُوبُهُمْ وَأَسَرُّواْ النَّجْوَى الَّذِينَ ظَلَمُواْ هَلْ هَذَا إِلَّا بَشَرٌ مِّثْلُكُمْ أَفَتَأْتُونَ السِّحْرَ وَأَنتُمْ تُبْصِرُونَ
4 Hij [Mohammed] zegt: "Mijn Heer weet wat er in de hemel en op de aarde gezegd wordt; Hij is de horende, de wetende." قَالَ رَبِّي يَعْلَمُ الْقَوْلَ فِي السَّمَاء وَالأَرْضِ وَهُوَ السَّمِيعُ الْعَلِيمُ
5 Maar nee, zij zeggen: "Een wirwar van dromen. Hij heeft ze zeker verzonnen. Hij is zeker een dichter. Laat hij maar met een teken tot ons komen, zoals dat gezonden is aan hen die er eertijds waren." بَلْ قَالُواْ أَضْغَاثُ أَحْلاَمٍ بَلِ افْتَرَاهُ بَلْ هُوَ شَاعِرٌ فَلْيَأْتِنَا بِآيَةٍ كَمَا أُرْسِلَ الأَوَّلُونَ
6 Geen stad die Wij voor hun tijd vernietigd hebben heeft geloofd. Zullen zij dan geloven? مَا آمَنَتْ قَبْلَهُم مِّن قَرْيَةٍ أَهْلَكْنَاهَا أَفَهُمْ يُؤْمِنُونَ
7 En Wij hebben vóór jouw tijd slechts mannen uitgezonden aan wie Wij een openbaring gegeven hadden -- vraagt de mensen van de vermaning maar, als jullie het niet weten. وَمَا أَرْسَلْنَا قَبْلَكَ إِلاَّ رِجَالاً نُّوحِي إِلَيْهِمْ فَاسْأَلُواْ أَهْلَ الذِّكْرِ إِن كُنتُمْ لاَ تَعْلَمُونَ
8 En Wij hebben hen niet als lichamen gemaakt die geen voedsel eten en zij bleven ook niet altijd bestaan. وَمَا جَعَلْنَاهُمْ جَسَدًا لَّا يَأْكُلُونَ الطَّعَامَ وَمَا كَانُوا خَالِدِينَ
9 Toen hebben Wij voor hen de toezegging waargemaakt en hen en wie Wij wilden gered, maar de onmatigen vernietigd. ثُمَّ صَدَقْنَاهُمُ الْوَعْدَ فَأَنجَيْنَاهُمْ وَمَن نَّشَاء وَأَهْلَكْنَا الْمُسْرِفِينَ
10 Wij hebben naar hen een boek neergezonden waarin de vermaning voor jullie staat. Hebben jullie dan geen verstand? لَقَدْ أَنزَلْنَا إِلَيْكُمْ كِتَابًا فِيهِ ذِكْرُكُمْ أَفَلَا تَعْقِلُونَ
11 En hoeveel steden die onrecht pleegden hebben Wij al niet vernietigd waarna Wij een ander volk lieten ontstaan! وَكَمْ قَصَمْنَا مِن قَرْيَةٍ كَانَتْ ظَالِمَةً وَأَنشَأْنَا بَعْدَهَا قَوْمًا آخَرِينَ
12 Wanneer zij dan Ons geweld voelden renden zij eruit weg. فَلَمَّا أَحَسُّوا بَأْسَنَا إِذَا هُم مِّنْهَا يَرْكُضُونَ
13 "Rent niet weg, maar keert terug naar het aan jullie verleende luxeleven en jullie woningen; misschien zullen jullie je moeten verantwoorden." لَا تَرْكُضُوا وَارْجِعُوا إِلَى مَا أُتْرِفْتُمْ فِيهِ وَمَسَاكِنِكُمْ لَعَلَّكُمْ تُسْأَلُونَ
14 Zij zeiden: "Wee ons, wij hebben echt onrecht gepleegd." قَالُوا يَا وَيْلَنَا إِنَّا كُنَّا ظَالِمِينَ
15 Maar dat bleef hun geroep totdat Wij hen als een stoppelveld maakten, als uitgeblusten. فَمَا زَالَت تِّلْكَ دَعْوَاهُمْ حَتَّى جَعَلْنَاهُمْ حَصِيدًا خَامِدِينَ
16 Wij hebben de hemel en de aarde en wat er tussen beide is niet als een spel geschapen. وَمَا خَلَقْنَا السَّمَاء وَالْأَرْضَ وَمَا بَيْنَهُمَا لَاعِبِينَ
17 Als Wij Ons iets voor tijdverdrijf hadden willen verschaffen dan hadden Wij het bij Ons vandaan genomen, als Wij het wilden doen. لَوْ أَرَدْنَا أَن نَّتَّخِذَ لَهْوًا لَّاتَّخَذْنَاهُ مِن لَّدُنَّا إِن كُنَّا فَاعِلِينَ
18 Integendeel, Wij treffen de onzin met de waarheid waarmee hij dan verbrijzeld wordt en zo komt er een eind aan. En wee jullie voor wat jullie beschrijven. بَلْ نَقْذِفُ بِالْحَقِّ عَلَى الْبَاطِلِ فَيَدْمَغُهُ فَإِذَا هُوَ زَاهِقٌ وَلَكُمُ الْوَيْلُ مِمَّا تَصِفُونَ
19 Hem behoort wat er in de hemelen en op de aarde is. En wie er bij Hem zijn, zijn niet te trots om Hem te dienen noch worden zij er moe van. وَلَهُ مَن فِي السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَمَنْ عِندَهُ لَا يَسْتَكْبِرُونَ عَنْ عِبَادَتِهِ وَلَا يَسْتَحْسِرُونَ
20 Zij lofprijzen 's nachts en overdag en zij verslappen niet. يُسَبِّحُونَ اللَّيْلَ وَالنَّهَارَ لَا يَفْتُرُونَ
21 Of hebben zij zich dan goden uit de aarde genomen die kunnen opwekken? أَمِ اتَّخَذُوا آلِهَةً مِّنَ الْأَرْضِ هُمْ يُنشِرُونَ
22 Als er in beide [de hemel en de aarde] andere goden waren dan God, dan zouden zij in slechte staat verkeren. God zij geprezen, de Heer van de troon verheven als Hij is boven wat zij Hem toeschrijven. لَوْ كَانَ فِيهِمَا آلِهَةٌ إِلَّا اللَّهُ لَفَسَدَتَا فَسُبْحَانَ اللَّهِ رَبِّ الْعَرْشِ عَمَّا يَصِفُونَ
23 Hij hoeft zich niet te verantwoorden over wat Hij doet, maar zij moeten zich wel verantwoorden. لَا يُسْأَلُ عَمَّا يَفْعَلُ وَهُمْ يُسْأَلُونَ
24 Of hebben zij zich in plaats van Hem goden genomen? Zeg: "Brengt jullie bewijs!" Dit is een vermaning van hen die met mij zijn en een vermaning van hen die er voor mij waren. Echter, de meesten van hen kennen de waarheid niet en wenden zich dus af. أَمِ اتَّخَذُوا مِن دُونِهِ آلِهَةً قُلْ هَاتُوا بُرْهَانَكُمْ هَذَا ذِكْرُ مَن مَّعِيَ وَذِكْرُ مَن قَبْلِي بَلْ أَكْثَرُهُمْ لَا يَعْلَمُونَ الْحَقَّ فَهُم مُّعْرِضُونَ
25 En Wij hebben vóór jouw tijd geen gezant gezonden zonder dat Wij hem geopenbaard hebben dat er geen god is dan Ik, dient Mij dus. وَمَا أَرْسَلْنَا مِن قَبْلِكَ مِن رَّسُولٍ إِلَّا نُوحِي إِلَيْهِ أَنَّهُ لَا إِلَهَ إِلَّا أَنَا فَاعْبُدُونِ
26 En zij zeggen: "De Erbarmer heeft zich een kind genomen." Geprezen zij Hij! Integendeel, zij zijn geëerde dienaren. وَقَالُوا اتَّخَذَ الرَّحْمَنُ وَلَدًا سُبْحَانَهُ بَلْ عِبَادٌ مُّكْرَمُونَ
27 Zij spreken niet eerder dan Hij en zij handelen op Zijn bevel. لَا يَسْبِقُونَهُ بِالْقَوْلِ وَهُم بِأَمْرِهِ يَعْمَلُونَ
28 Hij weet wat vóór hen is en wat achter hen is en zij bemiddelen slechts voor wie Hem welgevallig is, terwijl zij door de vrees voor Hem ontzag hebben. * يَعْلَمُ مَا بَيْنَ أَيْدِيهِمْ وَمَا خَلْفَهُمْ وَلَا يَشْفَعُونَ إِلَّا لِمَنِ ارْتَضَى وَهُم مِّنْ خَشْيَتِهِ مُشْفِقُونَ
29 En als iemand van hen zegt: "Ik ben god naast Hem", dan vergelden Wij hem dat met de hel. Zo vergelden Wij aan de onrechtplegers. وَمَن يَقُلْ مِنْهُمْ إِنِّي إِلَهٌ مِّن دُونِهِ فَذَلِكَ نَجْزِيهِ جَهَنَّمَ كَذَلِكَ نَجْزِي الظَّالِمِينَ
30 Hebben zij die ongelovig zijn dan niet gezien dat de hemelen en de aarde een samenhangende massa waren? Wij hebben ze toen van elkaar gescheiden en Wij hebben uit water al het levende gemaakt. Zullen zij dan niet geloven? أَوَلَمْ يَرَ الَّذِينَ كَفَرُوا أَنَّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ كَانَتَا رَتْقًا فَفَتَقْنَاهُمَا وَجَعَلْنَا مِنَ الْمَاء كُلَّ شَيْءٍ حَيٍّ أَفَلَا يُؤْمِنُونَ
31 En Wij hebben op de aarde stevige bergen gemaakt dat zij hen niet aan het wankelen zou brengen en Wij hebben er passen in gemaakt als wegen; misschien zullen zij zich de goede richting laten wijzen. وَجَعَلْنَا فِي الْأَرْضِ رَوَاسِيَ أَن تَمِيدَ بِهِمْ وَجَعَلْنَا فِيهَا فِجَاجًا سُبُلًا لَعَلَّهُمْ يَهْتَدُونَ
32 En Wij hebben de hemel tot een beschermd dak gemaakt. Maar zij wenden zich van Zijn tekenen af. وَجَعَلْنَا السَّمَاء سَقْفًا مَّحْفُوظًا وَهُمْ عَنْ آيَاتِهَا مُعْرِضُونَ
33 En Hij is het die de nacht en de dag, de zon en de maan geschapen heeft. Alle zweven zij in een hemelbaan. وَهُوَ الَّذِي خَلَقَ اللَّيْلَ وَالنَّهَارَ وَالشَّمْسَ وَالْقَمَرَ كُلٌّ فِي فَلَكٍ يَسْبَحُونَ
34 En Wij hebben aan geen mens vóór jouw tijd onsterfelijkheid toegekend. Als jij sterft, zullen zij dan blijven voortbestaan? وَمَا جَعَلْنَا لِبَشَرٍ مِّن قَبْلِكَ الْخُلْدَ أَفَإِن مِّتَّ فَهُمُ الْخَالِدُونَ
35 Ieder levend wezen zal de dood proeven. En Wij stellen jullie op de proef met het slechte en het goede, als een verzoeking. En tot Ons zullen jullie teruggebracht worden. كُلُّ نَفْسٍ ذَائِقَةُ الْمَوْتِ وَنَبْلُوكُم بِالشَّرِّ وَالْخَيْرِ فِتْنَةً وَإِلَيْنَا تُرْجَعُونَ
36 En wanneer zij die ongelovig zijn jou zien, drijven zij slechts de spot met jou: "Is dit hem die het over jullie goden heeft?" Maar zij, zij hechten aan Gods vermaning geen geloof. وَإِذَا رَآكَ الَّذِينَ كَفَرُوا إِن يَتَّخِذُونَكَ إِلَّا هُزُوًا أَهَذَا الَّذِي يَذْكُرُ آلِهَتَكُمْ وَهُم بِذِكْرِ الرَّحْمَنِ هُمْ كَافِرُونَ
37 De mens is uit haast geschapen. Ik zal jullie Mijn tekenen wel tonen; vraagt Mij dus niet het te verhaasten. خُلِقَ الْإِنسَانُ مِنْ عَجَلٍ سَأُرِيكُمْ آيَاتِي فَلَا تَسْتَعْجِلُونِ
38 En zij zeggen: "Wanneer zal deze aanzegging zich voordoen, als jullie gelijk hebben?" وَيَقُولُونَ مَتَى هَذَا الْوَعْدُ إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ
39 Als zij die ongelovig zijn de tijd maar kenden wanneer zij het vuur van hun gezichten, noch van hun ruggen kunnen afhouden en zij geen hulp zullen krijgen! لَوْ يَعْلَمُ الَّذِينَ كَفَرُوا حِينَ لَا يَكُفُّونَ عَن وُجُوهِهِمُ النَّارَ وَلَا عَن ظُهُورِهِمْ وَلَا هُمْ يُنصَرُونَ
40 Welnee, het zal onverwachts tot hen komen en hen verrassen. Dan kunnen zij het niet tegenhouden en zij krijgen ook geen uitstel. بَلْ تَأْتِيهِم بَغْتَةً فَتَبْهَتُهُمْ فَلَا يَسْتَطِيعُونَ رَدَّهَا وَلَا هُمْ يُنظَرُونَ
41 Er werd al voor jouw tijd met gezanten de spot gedreven, maar zij die hen belachelijk maakten werden ingesloten door dat waarmee zij de spot dreven. وَلَقَدِ اسْتُهْزِئَ بِرُسُلٍ مِّن قَبْلِكَ فَحَاقَ بِالَّذِينَ سَخِرُوا مِنْهُم مَّا كَانُوا بِهِ يَسْتَهْزِئُون
42 Zeg: "Wie zal jullie 's nachts en overdag beschermen tegen de Erbarmer?" Maar nee, van de vermaning van hun Heer wenden zij zich af. قُلْ مَن يَكْلَؤُكُم بِاللَّيْلِ وَالنَّهَارِ مِنَ الرَّحْمَنِ بَلْ هُمْ عَن ذِكْرِ رَبِّهِم مُّعْرِضُونَ
43 Of hebben zij goden die hen tegen Ons zullen verdedigen? Zij kunnen zichzelf niet eens helpen en hun wordt tegen Ons geen bijstand gegeven. أَمْ لَهُمْ آلِهَةٌ تَمْنَعُهُم مِّن دُونِنَا لَا يَسْتَطِيعُونَ نَصْرَ أَنفُسِهِمْ وَلَا هُم مِّنَّا يُصْحَبُونَ
44 Maar Wij hebben dezen daar en hun vaderen nog laten genieten zolang hun leven duurde. Zien zij dan niet dat Wij naar het land komen om de uiteinden ervan in te korten? Zullen zij dan de overwinnaars zijn? بَلْ مَتَّعْنَا هَؤُلَاء وَآبَاءهُمْ حَتَّى طَالَ عَلَيْهِمُ الْعُمُرُ أَفَلَا يَرَوْنَ أَنَّا نَأْتِي الْأَرْضَ نَنقُصُهَا مِنْ أَطْرَافِهَا أَفَهُمُ الْغَالِبُونَ
45 Zeg: "Ik waarschuw jullie alleen maar met de openbaring, maar de doven horen de oproep niet, wanneer zij gewaarschuwd worden." قُلْ إِنَّمَا أُنذِرُكُم بِالْوَحْيِ وَلَا يَسْمَعُ الصُّمُّ الدُّعَاء إِذَا مَا يُنذَرُونَ
46 Als hen zelfs maar een vleugje van de straf van jouw Heer treft dan zeggen zij al: "Wee ons, wij waren onrechtplegers." وَلَئِن مَّسَّتْهُمْ نَفْحَةٌ مِّنْ عَذَابِ رَبِّكَ لَيَقُولُنَّ يَا وَيْلَنَا إِنَّا كُنَّا ظَالِمِينَ
47 En Wij zullen voor de opstandingsdag de eerlijke weegschalen opstellen en niemand zal in iets onrecht worden aangedaan. Al gaat het om het gewicht van een mosterdzaadje, Wij zullen het brengen; Wij zijn als afrekenaar goed genoeg. وَنَضَعُ الْمَوَازِينَ الْقِسْطَ لِيَوْمِ الْقِيَامَةِ فَلَا تُظْلَمُ نَفْسٌ شَيْئًا وَإِن كَانَ مِثْقَالَ حَبَّةٍ مِّنْ خَرْدَلٍ أَتَيْنَا بِهَا وَكَفَى بِنَا حَاسِبِينَ
48 Wij hebben toch aan Moesa en Haroen het reddend onderscheidingsmiddel gegeven en een verlichting en een vermaning voor de godvrezenden, وَلَقَدْ آتَيْنَا مُوسَى وَهَارُونَ الْفُرْقَانَ وَضِيَاء وَذِكْرًا لِّلْمُتَّقِينَ
49 die hun Heer in het verborgene vrezen en ontzag hebben voor het uur. الَّذِينَ يَخْشَوْنَ رَبَّهُم بِالْغَيْبِ وَهُم مِّنَ السَّاعَةِ مُشْفِقُونَ
50 En dit is een gezegende vermaning die Wij hebben neergezonden. Willen jullie haar dan verwerpen? وَهَذَا ذِكْرٌ مُّبَارَكٌ أَنزَلْنَاهُ أَفَأَنتُمْ لَهُ مُنكِرُونَ
51 En Wij hebben vroeger al aan Ibrahiem zijn redelijk inzicht gegeven en Wij waren bekend met hem. وَلَقَدْ آتَيْنَا إِبْرَاهِيمَ رُشْدَهُ مِن قَبْلُ وَكُنَّا بِه عَالِمِينَ
52 Toen hij tot zijn vader en zijn volk zei: "Wat zijn dat voor beelden waaraan jullie eer bewijzen?" إِذْ قَالَ لِأَبِيهِ وَقَوْمِهِ مَا هَذِهِ التَّمَاثِيلُ الَّتِي أَنتُمْ لَهَا عَاكِفُونَ
53 Zij zeiden: "Wij hebben gemerkt dat onze vaderen hen al dienden." قَالُوا وَجَدْنَا آبَاءنَا لَهَا عَابِدِينَ
54 Hij zei: "Dan verkeerden jullie en jullie vaderen in duidelijke dwaling." قَالَ لَقَدْ كُنتُمْ أَنتُمْ وَآبَاؤُكُمْ فِي ضَلَالٍ مُّبِينٍ
55 Zij zeiden: "Ben jij tot ons gekomen met de waarheid of behoor jij tot hen die schertsen?" قَالُوا أَجِئْتَنَا بِالْحَقِّ أَمْ أَنتَ مِنَ اللَّاعِبِينَ
56 Hij zei: "Nee, jullie Heer is de Heer van de hemelen en de aarde die ze ook aangelegd heeft en ik behoor tot hen die jullie daarvan getuigen. قَالَ بَل رَّبُّكُمْ رَبُّ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ الَّذِي فَطَرَهُنَّ وَأَنَا عَلَى ذَلِكُم مِّنَ الشَّاهِدِينَ
57 En bij God ik zal tegen jullie afgoden een list beramen, nadat jullie de rug hebben toegekeerd." وَتَاللَّهِ لَأَكِيدَنَّ أَصْنَامَكُم بَعْدَ أَن تُوَلُّوا مُدْبِرِينَ
58 Toen sloeg hij ze aan gruizels, behalve een grote ervan; misschien zouden zij ernaar terugkeren. فَجَعَلَهُمْ جُذَاذًا إِلَّا كَبِيرًا لَّهُمْ لَعَلَّهُمْ إِلَيْهِ يَرْجِعُونَ
59 Zij zeiden: "Wie heeft dit met onze goden gedaan? Die behoort zeker tot de onrechtplegers." قَالُوا مَن فَعَلَ هَذَا بِآلِهَتِنَا إِنَّهُ لَمِنَ الظَّالِمِينَ
60 Zij zeiden: "Wij hebben een jonge man over hen horen spreken; Ibrahiem heet hij." قَالُوا سَمِعْنَا فَتًى يَذْكُرُهُمْ يُقَالُ لَهُ إِبْرَاهِيمُ
61 Zij zeiden: "Brengt hem dan onder de ogen van de mensen; misschien zullen zij getuigen." قَالُوا فَأْتُوا بِهِ عَلَى أَعْيُنِ النَّاسِ لَعَلَّهُمْ يَشْهَدُونَ
62 Zij zeiden: "Heb jij dit met onze goden gedaan, Ibrahiem?" قَالُوا أَأَنتَ فَعَلْتَ هَذَا بِآلِهَتِنَا يَا إِبْرَاهِيمُ
63 Hij zei: "Welnee, dat heeft deze grote van hen gedaan. Vraagt hun maar als ze kunnen spreken." قَالَ بَلْ فَعَلَهُ كَبِيرُهُمْ هَذَا فَاسْأَلُوهُمْ إِن كَانُوا يَنطِقُونَ
64 En zij kwamen weer tot zichzelf en zeiden: "Jullie zijn het die de onrechtplegers zijn." فَرَجَعُوا إِلَى أَنفُسِهِمْ فَقَالُوا إِنَّكُمْ أَنتُمُ الظَّالِمُونَ
65 Toen kregen zij een terugval en zeiden: "Maar jij weet toch dat dezen niet kunnen spreken." ثُمَّ نُكِسُوا عَلَى رُؤُوسِهِمْ لَقَدْ عَلِمْتَ مَا هَؤُلَاء يَنطِقُونَ
66 Hij zei: "Dienen jullie dan in plaats van God iets wat jullie niets nut en niet schaadt? قَالَ أَفَتَعْبُدُونَ مِن دُونِ اللَّهِ مَا لَا يَنفَعُكُمْ شَيْئًا وَلَا يَضُرُّكُمْ
67 Foei jullie en wat jullie in plaats van God dienen. Hebben jullie dan geen verstand?" أُفٍّ لَّكُمْ وَلِمَا تَعْبُدُونَ مِن دُونِ اللَّهِ أَفَلَا تَعْقِلُونَ
68 Zij zeiden: "Verbrandt hem en helpt jullie goden, als jullie echt iets willen doen." قَالُوا حَرِّقُوهُ وَانصُرُوا آلِهَتَكُمْ إِن كُنتُمْ فَاعِلِينَ
69 Wij zeiden: "O vuur wees koud en ongevaarlijk voor Ibrahiem." قُلْنَا يَا نَارُ كُونِي بَرْدًا وَسَلَامًا عَلَى إِبْرَاهِيمَ
70 Zij wilden een list tegen hem beramen, maar Wij maakten hen tot de grootste verliezers. وَأَرَادُوا بِهِ كَيْدًا فَجَعَلْنَاهُمُ الْأَخْسَرِينَ
71 En Wij redden hem en Loet naar het land dat Wij gezegend hebben voor de wereldbewoners. وَنَجَّيْنَاهُ وَلُوطًا إِلَى الْأَرْضِ الَّتِي بَارَكْنَا فِيهَا لِلْعَالَمِينَ
72 En Wij schonken hem Ishaak en Ja'koeb nog bovendien en ieder [van hen] hebben Wij rechtschapen gemaakt. وَوَهَبْنَا لَهُ إِسْحَاقَ وَيَعْقُوبَ نَافِلَةً وَكُلًّا جَعَلْنَا صَالِحِينَ
73 En Wij hebben hen tot voorgangers gemaakt die op Ons bevel de goede richting wezen en Wij hebben aan hen geopenbaard de goede daden te doen, de salaat te verrichten en de zakaat te geven. En zij dienden Ons. وَجَعَلْنَاهُمْ أَئِمَّةً يَهْدُونَ بِأَمْرِنَا وَأَوْحَيْنَا إِلَيْهِمْ فِعْلَ الْخَيْرَاتِ وَإِقَامَ الصَّلَاةِ وَإِيتَاء الزَّكَاةِ وَكَانُوا لَنَا عَابِدِينَ
74 En aan Loet hebben Wij oordeelskracht en kennis gegeven en Wij redden hem uit de stad die onbetamelijke dingen deed; zij waren slechte, verdorven mensen. وَلُوطًا آتَيْنَاهُ حُكْمًا وَعِلْمًا وَنَجَّيْنَاهُ مِنَ الْقَرْيَةِ الَّتِي كَانَت تَّعْمَلُ الْخَبَائِثَ إِنَّهُمْ كَانُوا قَوْمَ سَوْءٍ فَاسِقِينَ
75 En Wij hebben hem in onze barmhartigheid binnen laten gaan; hij behoorde tot de rechtschapenen. وَأَدْخَلْنَاهُ فِي رَحْمَتِنَا إِنَّهُ مِنَ الصَّالِحِينَ
76 En [denk] aan Noeh, toen hij -- vroeger -- riep. Daarop verhoorden Wij hem en Wij redden hem en zijn familie uit de geweldige benardheid. وَنُوحًا إِذْ نَادَى مِن قَبْلُ فَاسْتَجَبْنَا لَهُ فَنَجَّيْنَاهُ وَأَهْلَهُ مِنَ الْكَرْبِ الْعَظِيمِ
77 Wij hielpen hem ook tegen de mensen die Onze tekenen loochenden. Dat waren slechte mensen. Dus lieten Wij hen allen tezamen verdrinken. وَنَصَرْنَاهُ مِنَ الْقَوْمِ الَّذِينَ كَذَّبُوا بِآيَاتِنَا إِنَّهُمْ كَانُوا قَوْمَ سَوْءٍ فَأَغْرَقْنَاهُمْ أَجْمَعِينَ
78 En aan Dawoed en Soelaimaan, toen zij over het gewas oordeelden toen het kleinvee van het volk 's nachts was uitgebroken en erin gaan grazen. Wij waren getuige van hun oordeel. وَدَاوُودَ وَسُلَيْمَانَ إِذْ يَحْكُمَانِ فِي الْحَرْثِ إِذْ نَفَشَتْ فِيهِ غَنَمُ الْقَوْمِ وَكُنَّا لِحُكْمِهِمْ شَاهِدِينَ
79 En Wij maakten dat Soelaimaan het begreep en aan een ieder [van hen] gaven Wij oordeelskracht en kennis. En Wij maakten de bergen samen met Dawoed dienstbaar, zodat zij Ons prijzen en evenzo de vogels. Wij hebben dat gedaan! فَفَهَّمْنَاهَا سُلَيْمَانَ وَكُلًّا آتَيْنَا حُكْمًا وَعِلْمًا وَسَخَّرْنَا مَعَ دَاوُودَ الْجِبَالَ يُسَبِّحْنَ وَالطَّيْرَ وَكُنَّا فَاعِلِينَ
80 En Wij hebben hem geleerd maliënhemden voor jullie te maken, opdat die jullie tegen jullie gewelddadigheid beschermen. Zijn jullie dan dankbaar? وَعَلَّمْنَاهُ صَنْعَةَ لَبُوسٍ لَّكُمْ لِتُحْصِنَكُم مِّن بَأْسِكُمْ فَهَلْ أَنتُمْ شَاكِرُونَ
81 En aan Soelaimaan [onderwierpen Wij] de wind bij storm zodat die zich op zijn bevel naar het land spoedt dat Wij gezegend hebben -- Wij zijn namelijk alwetend -- وَلِسُلَيْمَانَ الرِّيحَ عَاصِفَةً تَجْرِي بِأَمْرِهِ إِلَى الْأَرْضِ الَّتِي بَارَكْنَا فِيهَا وَكُنَّا بِكُلِّ شَيْءٍ عَالِمِينَ
82 en satans die voor hem doken en daarnaast nog ander werk deden. En Wij bewaakten hen. وَمِنَ الشَّيَاطِينِ مَن يَغُوصُونَ لَهُ وَيَعْمَلُونَ عَمَلًا دُونَ ذَلِكَ وَكُنَّا لَهُمْ حَافِظِينَ
83 En aan Ajjoeb toen hij tot zijn Heer riep: "Mij heeft tegenspoed getroffen, maar U bent de barmhartigste van de barmhartigen." وَأَيُّوبَ إِذْ نَادَى رَبَّهُ أَنِّي مَسَّنِيَ الضُّرُّ وَأَنتَ أَرْحَمُ الرَّاحِمِينَ
84 Wij verhoorden hem toen en Wij hieven de tegenspoed op waarin hij verkeerde. En Wij gaven hem zijn familie terug en nog eens zoveel met hen uit barmhartigheid van Onze kant en als vermaning voor hen die [Ons] dienen. فَاسْتَجَبْنَا لَهُ فَكَشَفْنَا مَا بِهِ مِن ضُرٍّ وَآتَيْنَاهُ أَهْلَهُ وَمِثْلَهُم مَّعَهُمْ رَحْمَةً مِّنْ عِندِنَا وَذِكْرَى لِلْعَابِدِينَ
85 En aan Isma'iel, Idries en Dzoe-l-Kifl. Ieder [van hen] behoorde tot hen die geduldig volharden. وَإِسْمَاعِيلَ وَإِدْرِيسَ وَذَا الْكِفْلِ كُلٌّ مِّنَ الصَّابِرِينَ
86 En Wij hebben hen in Onze barmhartigheid binnen laten gaan; zij behoorden tot de rechtschapenen. وَأَدْخَلْنَاهُمْ فِي رَحْمَتِنَا إِنَّهُم مِّنَ الصَّالِحِينَ
87 En aan hem met de vis, toen hij kwaad wegging en meende dat Wij geen macht over hem hadden. En hij riep in de duisternis: "Er is geen god dan U. U zij geprezen! Ik was een van de onrechtplegers." وَذَا النُّونِ إِذ ذَّهَبَ مُغَاضِبًا فَظَنَّ أَن لَّن نَّقْدِرَ عَلَيْهِ فَنَادَى فِي الظُّلُمَاتِ أَن لَّا إِلَهَ إِلَّا أَنتَ سُبْحَانَكَ إِنِّي كُنتُ مِنَ الظَّالِمِينَ
88 Toen verhoorden Wij hem en redden hem uit de nood. Zo redden Wij namelijk de gelovigen. فَاسْتَجَبْنَا لَهُ وَنَجَّيْنَاهُ مِنَ الْغَمِّ وَكَذَلِكَ نُنجِي الْمُؤْمِنِينَ
89 En aan Zakarijja toen hij tot zijn Heer riep: "Mijn Heer, laat mij niet alleen blijven, ook al bent U de beste van de erfgenamen." وَزَكَرِيَّا إِذْ نَادَى رَبَّهُ رَبِّ لَا تَذَرْنِي فَرْدًا وَأَنتَ خَيْرُ الْوَارِثِينَ
90 Toen verhoorden Wij hem en Wij schonken hem Jahja; Wij maakten zijn echtgenote namelijk weer vruchtbaar. Zij wedijverden in goede daden en riepen Ons aan in verlangen en ontzag en zij onderwierpen zich deemoedig aan Ons. فَاسْتَجَبْنَا لَهُ وَوَهَبْنَا لَهُ يَحْيَى وَأَصْلَحْنَا لَهُ زَوْجَهُ إِنَّهُمْ كَانُوا يُسَارِعُونَ فِي الْخَيْرَاتِ وَيَدْعُونَنَا رَغَبًا وَرَهَبًا وَكَانُوا لَنَا خَاشِعِينَ
91 En aan haar die haar eerbaarheid bewaarde. Toen bliezen Wij haar iets van Onze geest in en Wij maakten haar en haar zoon tot een teken voor de wereldbewoners. وَالَّتِي أَحْصَنَتْ فَرْجَهَا فَنَفَخْنَا فِيهَا مِن رُّوحِنَا وَجَعَلْنَاهَا وَابْنَهَا آيَةً لِّلْعَالَمِينَ
92 "Deze gemeenschap van jullie is één gemeenschap en Ik ben jullie Heer; dient Mij dus." إِنَّ هَذِهِ أُمَّتُكُمْ أُمَّةً وَاحِدَةً وَأَنَا رَبُّكُمْ فَاعْبُدُونِ
93 Maar zij splitsten zich onderling op; allen keren zij naar Ons terug. وَتَقَطَّعُوا أَمْرَهُم بَيْنَهُمْ كُلٌّ إِلَيْنَا رَاجِعُونَ
94 Maar wie deugdelijke daden doet, terwijl hij gelovig is, hem valt geen ondankbaarheid voor zijn moeite ten deel; Wij zullen het voor hem bijschrijven. فَمَن يَعْمَلْ مِنَ الصَّالِحَاتِ وَهُوَ مُؤْمِنٌ فَلَا كُفْرَانَ لِسَعْيِهِ وَإِنَّا لَهُ كَاتِبُونَ
95 En aan een stad die Wij hebben vernietigd is het niet toegestaan dat [de inwoners ervan] terugkeren, وَحَرَامٌ عَلَى قَرْيَةٍ أَهْلَكْنَاهَا أَنَّهُمْ لَا يَرْجِعُونَ
96 zolang niet [de wal van] Jadjoedj en Madjoedj geopend wordt en zij van elke hoogte komen aansnellen حَتَّى إِذَا فُتِحَتْ يَأْجُوجُ وَمَأْجُوجُ وَهُم مِّن كُلِّ حَدَبٍ يَنسِلُونَ
97 en de ware aanzegging nadert. Dan zullen de blikken van hen die ongelovig zijn verstarren: "Wee ons, wij hadden daarop niet gelet. Jazeker, wij waren onrechtplegers." وَاقْتَرَبَ الْوَعْدُ الْحَقُّ فَإِذَا هِيَ شَاخِصَةٌ أَبْصَارُ الَّذِينَ كَفَرُوا يَا وَيْلَنَا قَدْ كُنَّا فِي غَفْلَةٍ مِّنْ هَذَا بَلْ كُنَّا ظَالِمِينَ
98 Jullie en wat jullie in plaats van God dienden zijn brandstof voor de hel; jullie zullen erin afdalen om te drinken. إِنَّكُمْ وَمَا تَعْبُدُونَ مِن دُونِ اللَّهِ حَصَبُ جَهَنَّمَ أَنتُمْ لَهَا وَارِدُونَ
99 Als dezen daar goden waren dan waren zij er niet in afgedaald. En allen zullen zij daarin altijd blijven. لَوْ كَانَ هَؤُلَاء آلِهَةً مَّا وَرَدُوهَا وَكُلٌّ فِيهَا خَالِدُونَ
100 Zij zullen daarin steunen maar er zelf niets horen. لَهُمْ فِيهَا زَفِيرٌ وَهُمْ فِيهَا لَا يَسْمَعُونَ
101 Maar zij aan wie al eerder door Ons het mooiste gegeven is, zij zijn het die er ver van gehouden worden. إِنَّ الَّذِينَ سَبَقَتْ لَهُم مِّنَّا الْحُسْنَى أُوْلَئِكَ عَنْهَا مُبْعَدُون
102 Zij horen niet het minste geluid ervan. Maar zij zullen altijd blijven in wat hun zielen begeren. لَا يَسْمَعُونَ حَسِيسَهَا وَهُمْ فِي مَا اشْتَهَتْ أَنفُسُهُمْ خَالِدُونَ
103 De grote schrik zal hen niet bedroefd maken en de engelen zullen hen ontvangen: "Dit is jullie dag die jullie toegezegd was." لَا يَحْزُنُهُمُ الْفَزَعُ الْأَكْبَرُ وَتَتَلَقَّاهُمُ الْمَلَائِكَةُ هَذَا يَوْمُكُمُ الَّذِي كُنتُمْ تُوعَدُونَ
104 De dag dat Wij de hemel oprollen zoals een rol voor de boeken opgerold wordt. Zoals Wij de eerste schepping begonnen zijn zullen Wij haar herhalen. Dat is een toezegging waartoe Wij verplicht zijn. Wij doen het zeker! يَوْمَ نَطْوِي السَّمَاء كَطَيِّ السِّجِلِّ لِلْكُتُبِ كَمَا بَدَأْنَا أَوَّلَ خَلْقٍ نُّعِيدُهُ وَعْدًا عَلَيْنَا إِنَّا كُنَّا فَاعِلِينَ
105 En Wij hebben in de Zaboer, na de vermaning, geschreven dat Mijn rechtschapen dienaren de aarde zullen beërven. وَلَقَدْ كَتَبْنَا فِي الزَّبُورِ مِن بَعْدِ الذِّكْرِ أَنَّ الْأَرْضَ يَرِثُهَا عِبَادِيَ الصَّالِحُونَ
106 Hierin is een verkondiging voor mensen die [Ons] dienen. إِنَّ فِي هَذَا لَبَلَاغًا لِّقَوْمٍ عَابِدِينَ
107 En Wij hebben jou slechts als barmhartigheid voor de wereldbewoners gezonden. وَمَا أَرْسَلْنَاكَ إِلَّا رَحْمَةً لِّلْعَالَمِينَ
108 Zeg: "Aan mij wordt slechts geopenbaard dat jullie god één god is. Zullen jullie dan [mensen] worden die zich [aan God] hebben overgegeven." قُلْ إِنَّمَا يُوحَى إِلَيَّ أَنَّمَا إِلَهُكُمْ إِلَهٌ وَاحِدٌ فَهَلْ أَنتُم مُّسْلِمُونَ
109 Als zij zich dan afkeren zeg dan: "Ik heb het jullie klaar en duidelijk verkondigd en ik weet niet of het dichtbij of veraf is wat jullie is aangezegd. فَإِن تَوَلَّوْا فَقُلْ آذَنتُكُمْ عَلَى سَوَاء وَإِنْ أَدْرِي أَقَرِيبٌ أَم بَعِيدٌ مَّا تُوعَدُونَ
110 Hij weet wat hardop gezegd wordt en Hij weet wat jullie verbergen. إِنَّهُ يَعْلَمُ الْجَهْرَ مِنَ الْقَوْلِ وَيَعْلَمُ مَا تَكْتُمُونَ
111 Maar ik weet niet of het misschien een verzoeking voor jullie is of een tijdelijk vruchtgebruik." وَإِنْ أَدْرِي لَعَلَّهُ فِتْنَةٌ لَّكُمْ وَمَتَاعٌ إِلَى حِينٍ
112 Hij zegt: "Mijn Heer, oordeel naar waarheid. En onze Heer is de Erbarmer wiens hulp gevraagd wordt tegen wat jullie beschrijven." قَالَ رَبِّ احْكُم بِالْحَقِّ وَرَبُّنَا الرَّحْمَنُ الْمُسْتَعَانُ عَلَى مَا تَصِفُونَ
Next Surah Al-Hajj
;