An-Nisaa

Change Language
Change Surah
Change Recitation

Dutch: Fred Leemhuis

Play All
# Translation Ayah
1 O mensen, vreest jullie Heer die jullie uit één wezen geschapen heeft, die uit hem zijn echtgenote schiep en die uit hen beiden vele mannen en vrouwen heeft voortgebracht en [over de aarde] verspreid. Vreest God uit wiens naam jullie elkaar iets vragen en respecteert de verwantschapsbanden. God is opziener over jullie. يَا أَيُّهَا النَّاسُ اتَّقُواْ رَبَّكُمُ الَّذِي خَلَقَكُم مِّن نَّفْسٍ وَاحِدَةٍ وَخَلَقَ مِنْهَا زَوْجَهَا وَبَثَّ مِنْهُمَا رِجَالاً كَثِيراً وَنِسَاء وَاتَّقُواْ اللّهَ الَّذِي تَسَاءلُونَ بِهِ وَالأَرْحَامَ إِنَّ اللّهَ كَانَ عَلَيْكُمْ رَقِيبًا
2 Geeft de wezen hun bezittingen, ruilt het onbetamelijke niet in voor het goede en verteert hun bezittingen niet samen met jullie eigen bezittingen; dat is een grote zonde. وَآتُواْ الْيَتَامَى أَمْوَالَهُمْ وَلاَ تَتَبَدَّلُواْ الْخَبِيثَ بِالطَّيِّبِ وَلاَ تَأْكُلُواْ أَمْوَالَهُمْ إِلَى أَمْوَالِكُمْ إِنَّهُ كَانَ حُوبًا كَبِيرًا
3 En als jullie vrezen ten aanzien van de wezen niet juist te handelen, trouwt dan met zoveel vrouwen als jullie goeddunkt, twee, drie of vier. Maar als jullie vrezen [haar] niet rechtvaardig te kunnen behandelen, dan met één of met slavinnen waarover jullie beschikken. Dat is het meest voor de hand liggend om onrechtvaardigheid te voorkomen. وَإِنْ خِفْتُمْ أَلاَّ تُقْسِطُواْ فِي الْيَتَامَى فَانكِحُواْ مَا طَابَ لَكُم مِّنَ النِّسَاء مَثْنَى وَثُلاَثَ وَرُبَاعَ فَإِنْ خِفْتُمْ أَلاَّ تَعْدِلُواْ فَوَاحِدَةً أَوْ مَا مَلَكَتْ أَيْمَانُكُمْ ذَلِكَ أَدْنَى أَلاَّ تَعُولُواْ
4 Geeft de vrouwen haar bruidsgiften als een schenking, maar als zij jullie uit eigen beweging iets ervan toestaan, gebruikt het dan met genoegen en voldoening. وَآتُواْ النَّسَاء صَدُقَاتِهِنَّ نِحْلَةً فَإِن طِبْنَ لَكُمْ عَن شَيْءٍ مِّنْهُ نَفْسًا فَكُلُوهُ هَنِيئًا مَّرِيئًا
5 Geeft jullie bezittingen, die God jullie als middelen van bestaan verschaft heeft, niet aan de dwazen maar voorziet ermee in hun onderhoud en kleedt hen en spreekt tot hen op een vriendelijke manier. وَلاَ تُؤْتُواْ السُّفَهَاء أَمْوَالَكُمُ الَّتِي جَعَلَ اللّهُ لَكُمْ قِيَاماً وَارْزُقُوهُمْ فِيهَا وَاكْسُوهُمْ وَقُولُواْ لَهُمْ قَوْلاً مَّعْرُوفًا
6 En toetst de wezen totdat zij de leeftijd om te trouwen bereikt hebben en als jullie bij hen dan redelijk inzicht bemerken, overhandigt hun dan hun bezittingen. En verteert ze niet verkwistend en overijld voordat zij groot geworden zijn. Wie rijk is moet er afblijven en wie arm is moet er in redelijkheid van gebruiken. En als jullie hun dan hun bezittingen overhandigen laat er dan getuigen bij aanwezig zijn. God is goed genoeg om af te rekenen. وَابْتَلُواْ الْيَتَامَى حَتَّىَ إِذَا بَلَغُواْ النِّكَاحَ فَإِنْ آنَسْتُم مِّنْهُمْ رُشْدًا فَادْفَعُواْ إِلَيْهِمْ أَمْوَالَهُمْ وَلاَ تَأْكُلُوهَا إِسْرَافًا وَبِدَارًا أَن يَكْبَرُواْ وَمَن كَانَ غَنِيًّا فَلْيَسْتَعْفِفْ وَمَن كَانَ فَقِيرًا فَلْيَأْكُلْ بِالْمَعْرُوفِ فَإِذَا دَفَعْتُمْ إِلَيْهِمْ أَمْوَالَهُمْ فَأَشْهِدُواْ عَلَيْهِمْ وَكَفَى بِاللّهِ حَسِيبًا
7 De mannen hebben een aandeel in wat de ouders en de verwanten nalaten en de vrouwen hebben een aandeel in wat de ouders en de verwanten nalaten of het nu weinig is of veel: een vastgesteld aandeel. لِّلرِّجَالِ نَصيِبٌ مِّمَّا تَرَكَ الْوَالِدَانِ وَالأَقْرَبُونَ وَلِلنِّسَاء نَصِيبٌ مِّمَّا تَرَكَ الْوَالِدَانِ وَالأَقْرَبُونَ مِمَّا قَلَّ مِنْهُ أَوْ كَثُرَ نَصِيبًا مَّفْرُوضًا
8 En wanneer bij de verdeling de verwanten, de wezen en de behoeftigen aanwezig zijn, geeft hun daarvan dan iets voor hun levensonderhoud en spreekt tot hen op een vriendelijke manier. وَإِذَا حَضَرَ الْقِسْمَةَ أُوْلُواْ الْقُرْبَى وَالْيَتَامَى وَالْمَسَاكِينُ فَارْزُقُوهُم مِّنْهُ وَقُولُواْ لَهُمْ قَوْلاً مَّعْرُوفًا
9 Zij die bevreesd zouden zijn, als zij zelf weerloze nakomelingen zouden achterlaten, moeten oppassen. Zij moeten God vrezen en passende woorden spreken. وَلْيَخْشَ الَّذِينَ لَوْ تَرَكُواْ مِنْ خَلْفِهِمْ ذُرِّيَّةً ضِعَافًا خَافُواْ عَلَيْهِمْ فَلْيَتَّقُوا اللّهَ وَلْيَقُولُواْ قَوْلاً سَدِيدًا
10 Zij die de bezittingen van de wezen onrechtmatig verteren, verteren slechts vuur in hun buik en zij zullen in een vuurgloed braden. إِنَّ الَّذِينَ يَأْكُلُونَ أَمْوَالَ الْيَتَامَى ظُلْمًا إِنَّمَا يَأْكُلُونَ فِي بُطُونِهِمْ نَارًا وَسَيَصْلَوْنَ سَعِيرًا
11 God draagt jullie met betrekking tot jullie kinderen op: voor een mannelijk [kind] evenveel als het aandeel van twee vrouwelijke. Als er echter alleen maar vrouwen zijn en wel meer dan twee, dan is tweederde van wat hij nalaat voor haar. Maar als er maar één is dan is de helft voor haar. Voor de beide ouders: elk van beiden een zesde van wat hij nalaat, als hij kinderen heeft. Als hij geen kinderen heeft en zijn ouders erven van hem dan is een derde voor zijn moeder, maar als hij broers heeft dan is een zesde voor zijn moeder. [Dit geldt] na[dat rekening gehouden is met] een [testamentaire] beschikking die hij heeft gemaakt of een schuld. Jullie vaders en jullie zonen; jullie weten niet wie van hen jullie in nuttigheid het meest nastaat. [Dit is] een verplichting van God. God is wetend en wijs. * يُوصِيكُمُ اللّهُ فِي أَوْلاَدِكُمْ لِلذَّكَرِ مِثْلُ حَظِّ الأُنثَيَيْنِ فَإِن كُنَّ نِسَاء فَوْقَ اثْنَتَيْنِ فَلَهُنَّ ثُلُثَا مَا تَرَكَ وَإِن كَانَتْ وَاحِدَةً فَلَهَا النِّصْفُ وَلأَبَوَيْهِ لِكُلِّ وَاحِدٍ مِّنْهُمَا السُّدُسُ مِمَّا تَرَكَ إِن كَانَ لَهُ وَلَدٌ فَإِن لَّمْ يَكُن لَّهُ وَلَدٌ وَوَرِثَهُ أَبَوَاهُ فَلأُمِّهِ الثُّلُثُ فَإِن كَانَ لَهُ إِخْوَةٌ فَلأُمِّهِ السُّدُسُ مِن بَعْدِ وَصِيَّةٍ يُوصِي بِهَا أَوْ دَيْنٍ آبَآؤُكُمْ وَأَبناؤُكُمْ لاَ تَدْرُونَ أَيُّهُمْ أَقْرَبُ لَكُمْ نَفْعاً فَرِيضَةً مِّنَ اللّهِ إِنَّ اللّهَ كَانَ عَلِيما حَكِيمًا
12 Voor jullie is de helft van wat jullie echtgenotes nalaten als zij geen kinderen hebben. Als zij kinderen hebben dan is een kwart van wat zij nalaten voor jullie. [Dit geldt] na[dat rekening gehouden is met] een [testamentaire] beschikking die zij hebben gemaakt of een schuld. Voor haar is een kwart van wat jullie nalaten als jullie geen kinderen hebben. Als jullie kinderen hebben dan is een achtste van wat jullie nalaten voor haar. [Dit geldt] na[dat rekening gehouden is met] een [testamentaire] beschikking die jullie hebben gemaakt of een schuld. Als er van een man of een vrouw in de zijlinie geërfd wordt terwijl hij een broer of een zuster heeft dan is er voor elk van beiden een zesde, maar als het er meer zijn, dan delen zij samen in een derde. [Dit geldt] na[dat rekening gehouden is met] een [testamentaire] beschikking die gemaakt is of een schuld. Er moet niet benadeeld worden! [Dit geldt] als een beschikking van God. God is wetend en zachtmoedig. وَلَكُمْ نِصْفُ مَا تَرَكَ أَزْوَاجُكُمْ إِن لَّمْ يَكُن لَّهُنَّ وَلَدٌ فَإِن كَانَ لَهُنَّ وَلَدٌ فَلَكُمُ الرُّبُعُ مِمَّا تَرَكْنَ مِن بَعْدِ وَصِيَّةٍ ُوصِينَ بِهَا أَوْ دَيْنٍ وَلَهُنَّ الرُّبُعُ مِمَّا تَرَكْتُمْ إِن لَّمْ يَكُن لَّكُمْ وَلَدٌ فَإِن كَانَ لَكُمْ وَلَدٌ فَلَهُنَّ الثُّمُنُ مِمَّا تَرَكْتُم مِّن بَعْدِ وَصِيَّةٍ تُوصُونَ بِهَا أَوْ دَيْنٍ وَإِن كَانَ رَجُلٌ يُورَثُ كَلاَلَةً أَو امْرَأَةٌ وَلَهُ أَخٌ أَوْ أُخْتٌ فَلِكُلِّ وَاحِدٍ مِّنْهُمَا السُّدُسُ فَإِن كَانُوَاْ أَكْثَرَ مِن ذَلِكَ فَهُمْ شُرَكَاء فِي الثُّلُثِ مِن بَعْدِ وَصِيَّةٍ يُوصَى بِهَا أَوْ دَيْنٍ غَيْرَ مُضَآرٍّ وَصِيَّةً مِّنَ اللّهِ وَاللّهُ عَلِيمٌ حَلِيمٌ
13 Dat zijn Gods bepalingen. Wie aan God en Zijn gezant gehoorzaamt die zal Hij binnenvoeren in tuinen waar de rivieren onderdoor stromen, daarin zullen zij altijd blijven. Dat is de geweldige triomf! تِلْكَ حُدُودُ اللّهِ وَمَن يُطِعِ اللّهَ وَرَسُولَهُ يُدْخِلْهُ جَنَّاتٍ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الأَنْهَارُ خَالِدِينَ فِيهَا وَذَلِكَ الْفَوْزُ الْعَظِيمُ
14 En wie ongehoorzaam is aan God en Zijn gezant en Zijn bepalingen overtreedt die zal Hij binnenvoeren in een vuur waarin hij altijd zal blijven. Voor hem is er een vernederende bestraffing. وَمَن يَعْصِ اللّهَ وَرَسُولَهُ وَيَتَعَدَّ حُدُودَهُ يُدْخِلْهُ نَارًا خَالِدًا فِيهَا وَلَهُ عَذَابٌ مُّهِينٌ
15 Als er onder jullie vrouwen iemand is die een gruweldaad begaat, roept dan uit jullie midden vier getuigen op tegen haar. Als zij dan getuigenis geven, geeft haar dan huisarrest, totdat de dood haar wegneemt of God haar een uitweg biedt. وَاللاَّتِي يَأْتِينَ الْفَاحِشَةَ مِن نِّسَآئِكُمْ فَاسْتَشْهِدُواْ عَلَيْهِنَّ أَرْبَعةً مِّنكُمْ فَإِن شَهِدُواْ فَأَمْسِكُوهُنَّ فِي الْبُيُوتِ حَتَّىَ َتَوَفَّاهُنَّ الْمَوْتُ أَوْ يَجْعَلَ اللّهُ لَهُنَّ سَبِيلاً
16 En de twee uit jullie midden die dat begaan, moeten jullie beiden straffen. Maar als zij berouw tonen en zich beteren, laat hen dan met rust. God is een genadegever en barmhartig. وَاللَّذَانَ يَأْتِيَانِهَا مِنكُمْ فَآذُوهُمَا فَإِن تَابَا وَأَصْلَحَا فَأَعْرِضُواْ عَنْهُمَا إِنَّ اللّهَ كَانَ تَوَّابًا رَّحِيمًا
17 Het is Gods taak om zich genadig tot hen te wenden die het verkeerde uit onwetendheid doen en dan spoedig berouw tonen. Zij zijn het tot wie God zich genadig wendt. God is wetend en wijs. إِنَّمَا التَّوْبَةُ عَلَى اللّهِ لِلَّذِينَ يَعْمَلُونَ السُّوَءَ بِجَهَالَةٍ ثُمَّ يَتُوبُونَ مِن قَرِيبٍ فَأُوْلَـئِكَ يَتُوبُ اللّهُ عَلَيْهِمْ وَكَانَاللّهُ عَلِيماً حَكِيماً
18 Maar de genadevolle aandacht geldt niet voor hen die verkeerde dingen blijven doen totdat een van hen, als de dood nabij is, zegt: "Nu heb ik berouw" en ook niet voor hen die als ongelovigen sterven. Zij zijn het voor wie Wij een pijnlijke bestraffing hebben klaargemaakt. وَلَيْسَتِ التَّوْبَةُ لِلَّذِينَ يَعْمَلُونَ السَّيِّئَاتِ حَتَّى إِذَا حَضَرَ أَحَدَهُمُ الْمَوْتُ قَالَ إِنِّي تُبْتُ الآنَ وَلاَ الَّذِينَ يَمُوتُونَ وَهُمْ كُفَّارٌ أُوْلَـئِكَ أَعْتَدْنَا لَهُمْ عَذَابًا أَلِيمًا
19 Jullie die geloven! Het is jullie niet toegestaan vrouwen tegen haar wil te erven en houdt haar niet tegen om iets van wat jullie haar gegeven hebben mee te nemen, behalve als zij een overduidelijke gruweldaad hebben begaan. En gaat vriendelijk met haar om. Als jullie een afkeer van haar hebben, dan zijn jullie misschien wel afkerig van iets waar God toch veel goeds in heeft gelegd. يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ لاَ يَحِلُّ لَكُمْ أَن تَرِثُواْ النِّسَاء كَرْهًا وَلاَ تَعْضُلُوهُنَّ لِتَذْهَبُواْ بِبَعْضِ مَا آتَيْتُمُوهُنَّ إِلاَّ أَن يَأْتِينَ بِفَاحِشَةٍ مُّبَيِّنَةٍ وَعَاشِرُوهُنَّ بِالْمَعْرُوفِ فَإِن كَرِهْتُمُوهُنَّ فَعَسَى أَن تَكْرَهُواْ شَيْئًا وَيَجْعَلَ اللّهُ فِيهِ خَيْرًا كَثِيراً
20 En als jullie in plaats van een echtgenote een andere wensen te nemen en als jullie aan één van haar een fortuin gegeven hebben, neemt daarvan dan niets. Willen jullie het soms in lasterlijke slechtheid en duidelijke zonde nemen? وَإِنْ أَرَدتُّمُ اسْتِبْدَالَ زَوْجٍ مَّكَانَ زَوْجٍ وَآتَيْتُمْ إِحْدَاهُنَّ قِنطَارًا فَلاَ تَأْخُذُواْ مِنْهُ شَيْئًا أَتَأْخُذُونَهُ بُهْتَاناً وَإِثْماً مُّبِيناً
21 Hoe kunnen jullie het nemen terwijl jullie al tot elkaar gekomen zijn en zij met jullie een solide overeenkomst zijn aangegaan? وَكَيْفَ تَأْخُذُونَهُ وَقَدْ أَفْضَى بَعْضُكُمْ إِلَى بَعْضٍ وَأَخَذْنَ مِنكُم مِّيثَاقًا غَلِيظًا
22 En trouwt niet met vrouwen met wie jullie vaders getrouwd geweest zijn, behalve als het al gebeurd is. Dat is iets gruwelijks en afschuwelijks en een slechte manier van doen. وَلاَ تَنكِحُواْ مَا نَكَحَ آبَاؤُكُم مِّنَ النِّسَاء إِلاَّ مَا قَدْ سَلَفَ إِنَّهُ كَانَ فَاحِشَةً وَمَقْتًا وَسَاء سَبِيلاً
23 Verboden [om mee te trouwen] zijn voor jullie je moeders, dochters, zusters, tantes van vaders- en moederskant, dochters van broers en zusters, zoogmoeders en zoogzusters, de moeders van jullie vrouwen en jullie stiefdochters die onder jullie hoede staan en die geboren zijn uit jullie vrouwen met wie jullie daadwerkelijk gemeenschap hebben gehad -- als jullie nog geen gemeenschap met haar hadden gehad, dan is het voor jullie geen vergrijp -- en de echtgenotes van jullie lijfelijke zonen en dat jullie twee zusters samen als vrouw hebben, behalve als het al is gebeurd. God is barmhartig en vergevend. * حُرِّمَتْ عَلَيْكُمْ أُمَّهَاتُكُمْ وَبَنَاتُكُمْ وَأَخَوَاتُكُمْ وَعَمَّاتُكُمْ وَخَالاَتُكُمْ وَبَنَاتُ الأَخِ وَبَنَاتُ الأُخْتِ وَأُمَّهَاتُكُمُ اللاَّتِي أَرْضَعْنَكُمْ وَأَخَوَاتُكُم مِّنَ الرَّضَاعَةِ وَأُمَّهَاتُ نِسَآئِكُمْ وَرَبَائِبُكُمُ اللاَّتِي فِي حُجُورِكُم مِّن نِّسَآئِكُمُ اللاَّتِي دَخَلْتُم بِهِنَّ فَإِن لَّمْ تَكُونُواْ دَخَلْتُم بِهِنَّ فَلاَ جُنَاحَ عَلَيْكُمْ وَحَلاَئِلُ أَبْنَائِكُمُ الَّذِينَ مِنْ أَصْلاَبِكُمْ وَأَن تَجْمَعُواْ بَيْنَ الأُخْتَيْنِ إَلاَّ مَا قَدْ سَلَفَ إِنَّ اللّهَ كَانَ غَفُورًا رَّحِيمًا
24 En ook [verboden om mee te trouwen zijn] de eerbaar getrouwde vrouwen, behalve slavinnen waarover jullie beschikken. Het is Gods voorschrift voor jullie. Daarnaast is het jullie toegestaan er met jullie bezittingen in eerbaarheid en niet in ontucht naar te streven. Voor het genot dat jullie van haar ontvangen, geeft haar daarvoor haar loon; een verplichting is het. Het geldt voor jullie niet als overtreding als jullie daarboven in onderlinge overeenstemming iets regelen nadat de verplichting is vastgelegd. God is wetend en wijs. وَالْمُحْصَنَاتُ مِنَ النِّسَاء إِلاَّ مَا مَلَكَتْ أَيْمَانُكُمْ كِتَابَ اللّهِ عَلَيْكُمْ وَأُحِلَّ لَكُم مَّا وَرَاء ذَلِكُمْ أَن تَبْتَغُواْ بِأَمْوَالِكُم مُّحْصِنِينَ غَيْرَ مُسَافِحِينَ فَمَا اسْتَمْتَعْتُم بِهِ مِنْهُنَّ فَآتُوهُنَّ أُجُورَهُنَّ فَرِيضَةً وَلاَ جُنَاحَ عَلَيْكُمْ فِيمَا تَرَاضَيْتُم بِهِ مِن بَعْدِ الْفَرِيضَةِ إِنَّ اللّهَ كَانَ عَلِيمًا حَكِيمًا
25 Als iemand van jullie het niet kan opbrengen te trouwen met eerbare gelovige vrouwen, dan kan hij trouwen met gelovige meisjes waarover jullie als slavinnen beschikken. God kent jullie geloof het best. Jullie horen bij elkaar. Trouwt dus met haar met toestemming van haar mensen en geeft haar in redelijkheid haar loon als eerbaar getrouwde vrouwen, die geen ontucht bedrijven en zich geen minnaars nemen. Wanneer men dan eerbaar met haar getrouwd is en als zij dan een gruweldaad begaan, dan geldt voor haar de helft van de bestraffing die voor de eerbaar getrouwde vrouwen geldt. Dat is voor wie uit jullie midden bang zijn zich te bezondigen. Maar dat jullie geduldig volharden is beter voor jullie. God is vergevend en barmhartig. وَمَن لَّمْ يَسْتَطِعْ مِنكُمْ طَوْلاً أَن يَنكِحَ الْمُحْصَنَاتِ الْمُؤْمِنَاتِ فَمِن مِّا مَلَكَتْ أَيْمَانُكُم مِّن فَتَيَاتِكُمُ الْمُؤْمِنَاتِ وَاللّهُ أَعْلَمُ بِإِيمَانِكُمْ بَعْضُكُم مِّن بَعْضٍ فَانكِحُوهُنَّ بِإِذْنِ أَهْلِهِنَّ وَآتُوهُنَّ أُجُورَهُنَّ بِالْمَعْرُوفِ مُحْصَنَاتٍ غَيْرَ مُسَافِحَاتٍ وَلاَ مُتَّخِذَاتِ أَخْدَانٍ فَإِذَا أُحْصِنَّ فَإِنْ أَتَيْنَ بِفَاحِشَةٍ فَعَلَيْهِنَّ نِصْفُ مَا عَلَى الْمُحْصَنَاتِ مِنَ الْعَذَابِ ذَلِكَ لِمَنْ خَشِيَ الْعَنَتَ مِنْكُمْ وَأَن تَصْبِرُواْ خَيْرٌ لَّكُمْ وَاللّهُ غَفُورٌ رَّحِيمٌ
26 God wil jullie duidelijkheid verschaffen, jullie op het goede pad brengen volgens de gewoonten van hen die er voor jullie tijd waren en zich genadig tot jullie wenden. God is wetend en wijs. يُرِيدُ اللّهُ لِيُبَيِّنَ لَكُمْ وَيَهْدِيَكُمْ سُنَنَ الَّذِينَ مِن قَبْلِكُمْ وَيَتُوبَ عَلَيْكُمْ وَاللّهُ عَلِيمٌ حَكِيمٌ
27 En God wenst zich genadig tot jullie te wenden maar zij die de begeerten najagen wensen dat jullie geweldig gaan afwijken. وَاللّهُ يُرِيدُ أَن يَتُوبَ عَلَيْكُمْ وَيُرِيدُ الَّذِينَ يَتَّبِعُونَ الشَّهَوَاتِ أَن تَمِيلُواْ مَيْلاً عَظ ِيمًا
28 God wenst het voor jullie gemakkelijk te maken; de mens is immers zwak geschapen. يُرِيدُ اللّهُ أَن يُخَفِّفَ عَنكُمْ وَخُلِقَ الإِنسَانُ ضَعِيفًا
29 Jullie die geloven! Verteert niet onderling elkaars bezittingen door bedrog, behalve als het om handel met wederzijdse instemming gaat, en doodt elkaar niet. God is voor jullie barmhartig. يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ لاَ تَأْكُلُواْ أَمْوَالَكُمْ بَيْنَكُمْ بِالْبَاطِلِ إِلاَّ أَن تَكُونَ تِجَارَةً عَن تَرَاضٍ مِّنكُمْ وَلاَ تَقْتُلُواْ أَنفُسَكُمْ إِنَّ اللّهَ كَانَ بِكُمْ رَحِيمًا
30 Wie het in overtreding en onrechtmatigheid toch doet, die zullen Wij in een vuur laten braden; dat is voor God gemakkelijk. وَمَن يَفْعَلْ ذَلِكَ عُدْوَانًا وَظُلْمًا فَسَوْفَ نُصْلِيهِ نَارًا وَكَانَ ذَلِكَ عَلَى اللّهِ يَسِيرًا
31 Als jullie de ernstige vergrijpen vermijden die jullie verboden zijn, dan zullen Wij de slechte daden van jullie kwijtschelden en jullie een voortreffelijke binnenkomst bezorgen. إِن تَجْتَنِبُواْ كَبَآئِرَ مَا تُنْهَوْنَ عَنْهُ نُكَفِّرْ عَنكُمْ سَيِّئَاتِكُمْ وَنُدْخِلْكُم مُّدْخَلاً كَرِيمًا
32 Begeert niet iets waarmee God een van jullie boven een ander heeft bevoorrecht. De mannen krijgen een aandeel van wat zij hebben verdiend en de vrouwen krijgen een aandeel van wat zij hebben verdiend. En vraagt God om iets van Zijn goedgunstigheid. God is alwetend. وَلاَ تَتَمَنَّوْاْ مَا فَضَّلَ اللّهُ بِهِ بَعْضَكُمْ عَلَى بَعْضٍ لِّلرِّجَالِ نَصِيبٌ مِّمَّا اكْتَسَبُواْ وَلِلنِّسَاء نَصِيبٌ مِّمَّا اكْتَسَبْنَ وَاسْأَلُواْ اللّهَ مِن فَضْلِهِ إِنَّ اللّهَ كَانَ بِكُلِّ شَيْءٍ عَلِيمًا
33 Wij hebben gemaakt dat er voor iedereen rechthebbenden zijn op wat de ouders en de verwanten nalaten. En zij met wie jullie door eden verbonden zijn, geeft hun hun aandeel. God is van alles getuige. وَلِكُلٍّ جَعَلْنَا مَوَالِيَ مِمَّا تَرَكَ الْوَالِدَانِ وَالأَقْرَبُونَ وَالَّذِينَ عَقَدَتْ أَيْمَانُكُمْ فَآتُوهُمْ نَصِيبَهُمْ إِنَّ اللّهَ كَانَ عَلَى كُلِّ شَيْءٍ شَهِيدًا
34 De mannen zijn zaakwaarnemers voor de vrouwen, omdat God de een boven de ander heeft bevoorrecht en omdat zij van hun bezittingen uitgegeven hebben. De deugdzame vrouwen zijn dus onderdanig en zij waken over wat verborgen is, omdat God erover waakt. Maar zij van wie jullie ongezeglijkheid vrezen, vermaant haar, laat haar alleen in de rustplaatsen en slaat haar. Als zij jullie dan gehoorzamen, dan moeten jullie niet proberen haar nog iets aan te doen. God is verheven en groot. الرِّجَالُ قَوَّامُونَ عَلَى النِّسَاء بِمَا فَضَّلَ اللّهُ بَعْضَهُمْ عَلَى بَعْضٍ وَبِمَا أَنفَقُواْ مِنْ أَمْوَالِهِمْ فَالصَّالِحَاتُ قَانِتَاتٌ حَافِظَاتٌ لِّلْغَيْبِ بِمَا حَفِظَ اللّهُ وَاللاَّتِي تَخَافُونَ نُشُوزَهُنَّ فَعِظُوهُنَّ وَاهْجُرُوهُنَّ فِي الْمَضَاجِعِ وَاضْرِبُوهُنَّ فَإِنْ أَطَعْنَكُمْ فَلاَ تَبْغُواْ عَلَيْهِنَّ سَبِيلاً إِنَّ اللّهَ كَانَ عَلِيًّا كَبِيرًا
35 En als jullie onmin tussen beiden vrezen, zendt dan een scheidsrechter van zijn mensen en een scheidsrechter van haar mensen. Als zij beiden het weer goed willen maken, dan zal God hen met elkaar verzoenen. God is wetend en welingelicht. وَإِنْ خِفْتُمْ شِقَاقَ بَيْنِهِمَا فَابْعَثُواْ حَكَمًا مِّنْ أَهْلِهِ وَحَكَمًا مِّنْ أَهْلِهَا إِن يُرِيدَا إِصْلاَحًا يُوَفِّقِ اللّهُ بَيْنَهُمَا إِنَّ اللّهَ كَانَ عَلِيمًا خَبِيرًا
36 Dient God en voegt aan Hem niets als metgezel toe. En weest goed voor de ouders en ook voor de verwant, de wezen, de behoeftigen, de verwante buur, de niet-verwante buur, de niet-verwante medeburger, hij die onderweg is en slaven waarover jullie beschikken. God bemint niet wie ingebeeld en verwaand zijn, وَاعْبُدُواْ اللّهَ وَلاَ تُشْرِكُواْ بِهِ شَيْئًا وَبِالْوَالِدَيْنِ إِحْسَانًا وَبِذِي الْقُرْبَى وَالْيَتَامَى وَالْمَسَاكِينِ وَالْجَارِ ذِي الْقُرْبَى وَالْجَارِ الْجُنُبِ وَالصَّاحِبِ بِالجَنبِ وَابْنِ السَّبِيلِ وَمَا مَلَكَتْ أَيْمَانُكُمْ إِنَّ اللّهَ لاَ يُحِبُّ مَن كَانَ مُخْتَالاً فَخُورًا
37 die gierig zijn, die de mensen opdragen gierig te zijn, die verbergen wat God hun van Zijn goedgunstigheid gegeven heeft -- voor de ongelovigen hebben Wij een vernederende bestraffing klaargemaakt -- الَّذِينَ يَبْخَلُونَ وَيَأْمُرُونَ النَّاسَ بِالْبُخْلِ وَيَكْتُمُونَ مَا آتَاهُمُ اللّهُ مِن فَضْلِهِ وَأَعْتَدْنَا لِلْكَافِرِينَ عَذَابًا مُّهِينًا
38 die hun bezittingen weggeven om door de mensen gezien te worden en die niet in God noch in de laatste dag geloven. En voor wie de satan een kameraad is; een slechte kameraad is dat! وَالَّذِينَ يُنفِقُونَ أَمْوَالَهُمْ رِئَـاء النَّاسِ وَلاَ يُؤْمِنُونَ بِاللّهِ وَلاَ بِالْيَوْمِ الآخِرِ وَمَن يَكُنِ الشَّيْطَانُ لَهُ قَرِينًا فَسَاء قِرِينًا
39 Wat zou hun kunnen overkomen als zij in God en in de laatste dag zouden geloven en ook iets van wat God hun voor hun levensonderhoud gegeven heeft als bijdragen geven. God is over hen wetend. وَمَاذَا عَلَيْهِمْ لَوْ آمَنُواْ بِاللّهِ وَالْيَوْمِ الآخِرِ وَأَنفَقُواْ مِمَّا رَزَقَهُمُ اللّهُ وَكَانَ اللّهُ بِهِم عَلِيمًا
40 God doet geen greintje onrecht aan en als het een goede daad is zal Hij die verdubbelen en van Zijn kant een geweldig loon geven. إِنَّ اللّهَ لاَ يَظْلِمُ مِثْقَالَ ذَرَّةٍ وَإِن تَكُ حَسَنَةً يُضَاعِفْهَا وَيُؤْتِ مِن لَّدُنْهُ أَجْرًا عَظِيمًا
41 Hoe zal het dan zijn wanneer Wij uit elke gemeenschap een getuige laten komen en Wij jou als getuige tegen dezen hier laten komen? فَكَيْفَ إِذَا جِئْنَا مِن كُلِّ أمَّةٍ بِشَهِيدٍ وَجِئْنَا بِكَ عَلَى هَـؤُلاء شَهِيدًا
42 Op die dag zullen zij die ongelovig zijn en ongehoorzaam aan de gezant graag willen dat de aarde met hen gelijkgemaakt wordt. En zij kunnen voor God geen gesprek verbergen. يَوْمَئِذٍ يَوَدُّ الَّذِينَ كَفَرُواْ وَعَصَوُاْ الرَّسُولَ لَوْ تُسَوَّى بِهِمُ الأَرْضُ وَلاَ يَكْتُمُونَ اللّهَ حَدِيثًا
43 Jullie die geloven! Nadert niet tot de salaat, terwijl jullie dronken zijn, zolang jullie niet weten wat jullie zeggen, en ook niet terwijl jullie onrein zijn -- behalve wanneer jullie onderweg voorbijkomen -- zolang jullie je niet eerst wassen. En als jullie ziek zijn of op reis of als iemand van het toilet komt of met vrouwen omgang heeft gehad en jullie vinden geen water, zoekt dan goede kale grond en wrijft jullie gezichten en handen. God is lankmoedig en vergevend. يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ لاَ تَقْرَبُواْ الصَّلاَةَ وَأَنتُمْ سُكَارَى حَتَّىَ تَعْلَمُواْ مَا تَقُولُونَ وَلاَ جُنُبًا إِلاَّ عَابِرِي سَبِيلٍ حَتَّىَ تَغْتَسِلُواْ وَإِن كُنتُم مَّرْضَى أَوْ عَلَى سَفَرٍ أَوْ جَاء أَحَدٌ مِّنكُم مِّن الْغَآئِطِ أَوْ لاَمَسْتُمُ النِّسَاء فَلَمْ تَجِدُواْ مَاء فَتَيَمَّمُواْ صَعِيدًا طَيِّبًا فَامْسَحُواْ بِوُجُوهِكُمْ وَأَيْدِيكُمْ إِنَّ اللّهَ كَانَ عَفُوًّا غَفُورًا
44 Heb jij niet gezien naar hen aan wie een aandeel aan het boek gegeven is, dat zij dwaling kopen en wensen dat jullie van de weg afdwalen? أَلَمْ تَرَ إِلَى الَّذِينَ أُوتُواْ نَصِيبًا مِّنَ الْكِتَابِ يَشْتَرُونَ الضَّلاَلَةَ وَيُرِيدُونَ أَن تَضِلُّواْ السَّبِيلَ
45 God kent jullie vijanden het best. God is goed genoeg als beschermer en God is goed genoeg als helper. وَاللّهُ أَعْلَمُ بِأَعْدَائِكُمْ وَكَفَى بِاللّهِ وَلِيًّا وَكَفَى بِاللّهِ نَصِيرًا
46 Onder hen die het jodendom aanhangen zijn er die de woorden verdraaien [door ze] uit hun verband [te halen] en die zeggen: "Wij hebben gehoord en zijn opstandig geworden) en: "Hoor" zonder dat het hoorbaar is en: "Eerbiedig ons" met verdraaiing van hun tongen en belastering van de godsdienst. Als zij maar gezegd hadden: "Wij horen en gehoorzamen" en "Hoor en let op ons" dan was dat beter voor hen en juister, maar God heeft hen om hun ongeloof vervloekt; zij geloven maar weinig. مِّنَ الَّذِينَ هَادُواْ يُحَرِّفُونَ الْكَلِمَ عَن مَّوَاضِعِهِ وَيَقُولُونَ سَمِعْنَا وَعَصَيْنَا وَاسْمَعْ غَيْرَ مُسْمَعٍ وَرَاعِنَا لَيًّا بِأَلْسِنَتِهِمْ وَطَعْنًا فِي الدِّينِ وَلَوْ أَنَّهُمْ قَالُواْ سَمِعْنَا وَأَطَعْنَا وَاسْمَعْ وَانظُرْنَا لَكَانَ خَيْرًا لَّهُمْ وَأَقْوَمَ وَلَكِن لَّعَنَهُمُ اللّهُ بِكُفْرِهِمْ فَلاَ يُؤْمِنُونَ إِلاَّ قَلِيلا
47 Jullie aan wie het boek gegeven is! Gelooft in wat Wij hebben neergezonden ter bevestiging van wat jullie al hebben, voordat Wij gezichten weghalen en aan hun achterkant weer aanbrengen of hen vervloeken, zoals Wij hen van de sabbat vervloekt hebben. Gods beschikking wordt uitgevoerd. يَا أَيُّهَا الَّذِينَ أُوتُواْ الْكِتَابَ آمِنُواْ بِمَا نَزَّلْنَا مُصَدِّقًا لِّمَا مَعَكُم مِّن قَبْلِ أَن نَّطْمِسَ وُجُوهًا فَنَرُدَّهَا عَلَى أَدْبَارِهَا أَوْ نَلْعَنَهُمْ كَمَا لَعَنَّا أَصْحَابَ السَّبْتِ وَكَانَ أَمْرُ اللّهِ مَفْعُولاً
48 God vergeeft het niet als men aan Hem metgezellen toevoegt, maar afgezien daarvan vergeeft Hij aan wie Hij wil. Wie aan God metgezellen toevoegt, die heeft een geweldige zonde verzonnen. إِنَّ اللّهَ لاَ يَغْفِرُ أَن يُشْرَكَ بِهِ وَيَغْفِرُ مَا دُونَ ذَلِكَ لِمَن يَشَاء وَمَن يُشْرِكْ بِاللّهِ فَقَدِ افْتَرَى إِثْمًا عَظِيمًا
49 Heb jij niet gezien naar hen die van zichzelf zeggen dat zij gelouterd zijn? Nee toch, God zal louteren wie Hij wil en hun wordt nog geen vezeltje onrecht aangedaan. أَلَمْ تَرَ إِلَى الَّذِينَ يُزَكُّونَ أَنفُسَهُمْ بَلِ اللّهُ يُزَكِّي مَن يَشَاء وَلاَ يُظْلَمُونَ فَتِيلاً
50 Kijk hoe zij over God leugens verzinnen; dat is genoeg als duidelijke zonde. انظُرْ كَيفَ يَفْتَرُونَ عَلَى اللّهِ الكَذِبَ وَكَفَى بِهِ إِثْمًا مُّبِينًا
51 Heb jij niet gezien naar hen aan wie een aandeel aan het boek gegeven is, dat zij geloven aan de Djibt en de Taghoet en over hen die ongelovig zijn zeggen: "Dezen volgen een betere weg dan zij die geloven." أَلَمْ تَرَ إِلَى الَّذِينَ أُوتُواْ نَصِيبًا مِّنَ الْكِتَابِ يُؤْمِنُونَ بِالْجِبْتِ وَالطَّاغُوتِ وَيَقُولُونَ لِلَّذِينَ كَفَرُواْ هَؤُلاء أَهْدَى مِنَ الَّذِينَ آمَنُواْ سَبِيلاً
52 Zij zijn het die God vervloekt heeft en als God iemand vervloekt, dan zul je voor hem geen helper vinden. أُوْلَـئِكَ الَّذِينَ لَعَنَهُمُ اللّهُ وَمَن يَلْعَنِ اللّهُ فَلَن تَجِدَ لَهُ نَصِيرًا
53 Of hebben zij een aandeel in de heerschappij? Nu dan! Zij zouden de mensen nog niet de holte in een dadelpit geven. أَمْ لَهُمْ نَصِيبٌ مِّنَ الْمُلْكِ فَإِذًا لاَّ يُؤْتُونَ النَّاسَ نَقِيرًا
54 Of zijn zij afgunstig op de mensen om wat God hun van Zijn goedgunstigheid gegeven heeft? Maar Wij hebben toch aan de mensen van Ibrahiem het boek en de wijsheid gegeven en Wij hebben hun een geweldige heerschappij gegeven. أَمْ يَحْسُدُونَ النَّاسَ عَلَى مَا آتَاهُمُ اللّهُ مِن فَضْلِهِ فَقَدْ آتَيْنَا آلَ إِبْرَاهِيمَ الْكِتَابَ وَالْحِكْمَةَ وَآتَيْنَاهُم مُّلْكًا عَظِيمًا
55 Onder hen zijn er, die erin geloven en onder hen zijn er, die zich ervan afkeren. De hel is als vuurgloed genoeg. فَمِنْهُم مَّنْ آمَنَ بِهِ وَمِنْهُم مَّن صَدَّ عَنْهُ وَكَفَى بِجَهَنَّمَ سَعِيرًا
56 Zij die ongelovig zijn in Onze tekenen, hen zullen Wij in een vuur laten braden. Telkens als hun huid gaar gebakken is, vervangen Wij die door andere huid, opdat zij de bestraffing proeven. God is machtig en wijs. إِنَّ الَّذِينَ كَفَرُواْ بِآيَاتِنَا سَوْفَ نُصْلِيهِمْ نَارًا كُلَّمَا نَضِجَتْ جُلُودُهُمْ بَدَّلْنَاهُمْ جُلُودًا غَيْرَهَا لِيَذُوقُواْ الْعَذَابَ إِنَّ اللّهَ كَانَ عَزِيزًا حَكِيمًا
57 Maar zij die gelovig zijn en de deugdelijke daden doen, hen zullen Wij tuinen laten binnengaan waar de rivieren onderdoor stromen, daarin zullen zij voor immer en altijd blijven. Voor hen zijn er daarin reingemaakte echtgenotes en Wij zullen hen in een beschuttende schaduw laten binnengaan. وَالَّذِينَ آمَنُواْ وَعَمِلُواْ الصَّالِحَاتِ سَنُدْخِلُهُمْ جَنَّاتٍ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الأَنْهَارُ خَالِدِينَ فِيهَا أَبَدًا لَّهُمْ فِيهَا أَزْوَاجٌ مُّطَهَّرَةٌ وَنُدْخِلُهُمْ ظِـلاًّ ظَلِيلاً
58 God beveelt jullie in bewaring gegeven goederen aan de rechthebbenden te overhandigen en, wanneer jullie tussen de mensen oordelen, dat jullie rechtvaardig oordelen. Hoe goed is het toch, waarmee God jullie aanspoort. God is horend en doorziend. إِنَّ اللّهَ يَأْمُرُكُمْ أَن تُؤدُّواْ الأَمَانَاتِ إِلَى أَهْلِهَا وَإِذَا حَكَمْتُم بَيْنَ النَّاسِ أَن تَحْكُمُواْ بِالْعَدْلِ إِنَّ اللّهَ نِعِمَّا يَعِظُكُم بِهِ إِنَّ اللّهَ كَانَ سَمِيعًا بَصِيرًا
59 Jullie die geloven! Gehoorzaamt God en gehoorzaamt de gezant en de gezagdragers uit jullie midden. Als jullie met elkaar twisten, legt het dan voor aan God en de gezant, als jullie in God en de laatste dag geloven; dat is beter voor jullie en een mooiere afsluiting. يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ أَطِيعُواْ اللّهَ وَأَطِيعُواْ الرَّسُولَ وَأُوْلِي الأَمْرِ مِنكُمْ فَإِن تَنَازَعْتُمْ فِي شَيْءٍ فَرُدُّوهُ إِلَى اللّهِ وَالرَّسُولِ إِن كُنتُمْ تُؤْمِنُونَ بِاللّهِ وَالْيَوْمِ الآخِرِ ذَلِكَ خَيْرٌ وَأَحْسَنُ تَأْوِيلاً
60 Heb jij niet gezien naar hen die beweren te geloven in wat naar jou is neergezonden en in wat er al voor jouw tijd is neergezonden, dat zij voor een uitspraak bij de Taghoet in beroep wensen te gaan, hoewel hun bevolen was daarin niet te geloven. De satan wenst hen ver te laten afdwalen. أَلَمْ تَرَ إِلَى الَّذِينَ يَزْعُمُونَ أَنَّهُمْ آمَنُواْ بِمَا أُنزِلَ إِلَيْكَ وَمَا أُنزِلَ مِن قَبْلِكَ يُرِيدُونَ أَن يَتَحَاكَمُواْ إِلَى الطَّاغُوتِ وَقَدْ أُمِرُواْ أَن يَكْفُرُواْ بِهِ وَيُرِيدُ الشَّيْطَانُ أَن يُضِلَّهُمْ ضَلاَلاً بَعِيدًا
61 En wanneer tot hen gezegd wordt: "Komt tot wat God heeft neergezonden en tot de gezant" dan zie jij de huichelaars zich duidelijk van jou afkeren. وَإِذَا قِيلَ لَهُمْ تَعَالَوْاْ إِلَى مَا أَنزَلَ اللّهُ وَإِلَى الرَّسُولِ رَأَيْتَ الْمُنَافِقِينَ يَصُدُّونَ عَنكَ صُدُودًا
62 En hoe is het dan als hen onheil treft voor wat hun handen tevoren gedaan hebben en als zij dan tot jou komen, terwijl zij bij God zweren: "Wij wensten alleen maar goed te doen en gunstig te stemmen"? فَكَيْفَ إِذَا أَصَابَتْهُم مُّصِيبَةٌ بِمَا قَدَّمَتْ أَيْدِيهِمْ ثُمَّ جَآؤُوكَ يَحْلِفُونَ بِاللّهِ إِنْ أَرَدْنَا إِلاَّ إِحْسَانًا وَتَوْفِيقًا
63 Dat zijn zij van wie God weet wat er in hun harten is. Wend je van hen af en vermaan hen en zeg doeltreffende woorden tot hen over henzelf. أُولَـئِكَ الَّذِينَ يَعْلَمُ اللّهُ مَا فِي قُلُوبِهِمْ فَأَعْرِضْ عَنْهُمْ وَعِظْهُمْ وَقُل لَّهُمْ فِي أَنفُسِهِمْ قَوْلاً بَلِيغًا
64 Wij hebben de gezanten slechts gezonden om, met Gods toestemming, gehoorzaamd te worden. En als zij, omdat zij zichzelf onrecht aangedaan hebben, tot jou zouden komen en dan God om vergeving zouden vragen en als de gezant voor hen om vergeving zou vragen dan zouden zij merken dat God een genadegever is en barmhartig. وَمَا أَرْسَلْنَا مِن رَّسُولٍ إِلاَّ لِيُطَاعَ بِإِذْنِ اللّهِ وَلَوْ أَنَّهُمْ إِذ ظَّلَمُواْ أَنفُسَهُمْ جَآؤُوكَ فَاسْتَغْفَرُواْ اللّهَ وَاسْتَغْفَرَ لَهُمُ الرَّسُولُ لَوَجَدُواْ اللّهَ تَوَّابًا رَّحِيمًا
65 Maar nee, bij jouw Heer, zij geloven pas [echt] als zij jou tot scheidsrechter maken over wat bij hen omstreden is en als zij dan bij zichzelf geen moeite hebben met wat jij geoordeeld hebt en het volledig aanvaarden. فَلاَ وَرَبِّكَ لاَ يُؤْمِنُونَ حَتَّىَ يُحَكِّمُوكَ فِيمَا شَجَرَ بَيْنَهُمْ ثُمَّ لاَ يَجِدُواْ فِي أَنفُسِهِمْ حَرَجًا مِّمَّا قَضَيْتَ وَيُسَلِّمُواْ تَسْلِيمًا
66 En als Wij aan hen voorgeschreven hadden: "Doodt elkaar" of "Vertrekt uit jullie woningen", dan zouden zij het op enkelen na niet doen. Maar als zij zouden doen waartoe zij worden aangespoord dan zou dat beter zijn en een stevigere bevestiging. وَلَوْ أَنَّا كَتَبْنَا عَلَيْهِمْ أَنِ اقْتُلُواْ أَنفُسَكُمْ أَوِ اخْرُجُواْ مِن دِيَارِكُم مَّا فَعَلُوهُ إِلاَّ قَلِيلٌ مِّنْهُمْ وَلَوْ أَنَّهُمْ فَعَلُواْ مَا يُوعَظُونَ بِهِ لَكَانَ خَيْرًا لَّهُمْ وَأَشَدَّ تَثْبِيتًا
67 En dan zouden Wij hun van Onze kant een geweldig loon geven. وَإِذاً لَّآتَيْنَاهُم مِّن لَّدُنَّـا أَجْراً عَظِيمًا
68 En Wij zouden hen op een juiste weg leiden. وَلَهَدَيْنَاهُمْ صِرَاطًا مُّسْتَقِيمًا
69 Wie God en de gezant gehoorzamen, dat zijn zij die bij hen behoren aan wie God genade geschonken heeft: de profeten, de oprechten, de [geloofs]getuigen en de rechtschapenen. Dat zijn goede kameraden! وَمَن يُطِعِ اللّهَ وَالرَّسُولَ فَأُوْلَـئِكَ مَعَ الَّذِينَ أَنْعَمَ اللّهُ عَلَيْهِم مِّنَ النَّبِيِّينَ وَالصِّدِّيقِينَ وَالشُّهَدَاء وَالصَّالِحِينَ وَحَسُنَ أُولَـئِكَ رَفِيقًا
70 Dat is de goedgunstigheid van God. God is goed genoeg als wetende. ذَلِكَ الْفَضْلُ مِنَ اللّهِ وَكَفَى بِاللّهِ عَلِيمًا
71 Jullie die geloven! Neemt jullie voorzorgsmaatregelen en rukt uit in groepen of rukt gezamenlijk uit. يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ خُذُواْ حِذْرَكُمْ فَانفِرُواْ ثُبَاتٍ أَوِ انفِرُواْ جَمِيعًا
72 Onder jullie zijn er die treuzelen en als jullie dan onheil treft zegt zo iemand: "God heeft mij genade geschonken, omdat ik niet met hen daarbij tegenwoordig was." وَإِنَّ مِنكُمْ لَمَن لَّيُبَطِّئَنَّ فَإِنْ أَصَابَتْكُم مُّصِيبَةٌ قَالَ قَدْ أَنْعَمَ اللّهُ عَلَيَّ إِذْ لَمْ أَكُن مَّعَهُمْ شَهِيدًا
73 Maar als jullie een gunst van God treft dan zegt hij, alsof er tussen jullie en hem geen vriendschap was: "Ach was ik maar met hen erbij geweest, dan had ik een geweldige triomf behaald." * وَلَئِنْ أَصَابَكُمْ فَضْلٌ مِّنَ الله لَيَقُولَنَّ كَأَن لَّمْ تَكُن بَيْنَكُمْ وَبَيْنَهُ مَوَدَّةٌ يَا لَيتَنِي كُنتُ مَعَهُمْ فَأَفُوزَ فَوْزًا عَظِيمًا
74 Laten zij die het tegenwoordige leven verkopen voor het hiernamaals dan strijden op Gods weg en wie op Gods weg strijdt en gedood wordt of de overwinning behaalt, hem zullen Wij een geweldig loon geven. فَلْيُقَاتِلْ فِي سَبِيلِ اللّهِ الَّذِينَ يَشْرُونَ الْحَيَاةَ الدُّنْيَا بِالآخِرَةِ وَمَن يُقَاتِلْ فِي سَبِيلِ اللّهِ فَيُقْتَلْ أَو يَغْلِبْ فَسَوْفَ نُؤْتِيهِ أَجْرًا عَظِيمًا
75 Wat hebben jullie dat jullie niet op Gods weg strijden en ook niet voor die onderdrukte mannen, vrouwen en kinderen die zeggen: "Onze Heer, breng ons uit deze stad waarvan de inwoners onrecht plegen en breng ons van Uw kant een beschermer en breng ons van Uw kant een helper." وَمَا لَكُمْ لاَ تُقَاتِلُونَ فِي سَبِيلِ اللّهِ وَالْمُسْتَضْعَفِينَ مِنَ الرِّجَالِ وَالنِّسَاء وَالْوِلْدَانِ الَّذِينَ يَقُولُونَ رَبَّنَا أَخْرِجْنَا مِنْ هَـذِهِ الْقَرْيَةِ الظَّالِمِ أَهْلُهَا وَاجْعَل لَّنَا مِن لَّدُنكَ وَلِيًّا وَاجْعَل لَّنَا مِن لَّدُنكَ نَصِيرًا
76 Zij die geloven strijden op Gods weg en zij die ongelovig zijn strijden op de weg van de Taghoet. Bestrijdt de aanhangers van de satan. De list van de satan is maar zwak! الَّذِينَ آمَنُواْ يُقَاتِلُونَ فِي سَبِيلِ اللّهِ وَالَّذِينَ كَفَرُواْ يُقَاتِلُونَ فِي سَبِيلِ الطَّاغُوتِ فَقَاتِلُواْ أَوْلِيَاء الشَّيْطَانِ إِنَّ كَيْدَ الشَّيْطَانِ كَانَ ضَعِيفًا
77 Heb jij niet gezien naar hen tot wie gezegd is: "Houdt jullie handen in bedwang, verricht de salaat en geeft de zakaat"? Toen hun dan voorgeschreven werd te strijden, toen was er opeens een groep onder hen die de mensen evenzeer als God vreesde, of nog meer, en die zeiden: "Onze Heer, waarom hebt U ons voorgeschreven te strijden? Had U ons niet nog een kort uitstel kunnen verlenen?" Zeg: "Het genot van het tegenwoordige leven is gering, maar het hiernamaals is beter voor wie godvrezend is en jullie wordt nog geen vezeltje onrecht aangedaan. أَلَمْ تَرَ إِلَى الَّذِينَ قِيلَ لَهُمْ كُفُّواْ أَيْدِيَكُمْ وَأَقِيمُواْ الصَّلاَةَ وَآتُواْ الزَّكَاةَ فَلَمَّا كُتِبَ عَلَيْهِمُ الْقِتَالُ إِذَا فَرِيقٌ مِّنْهُمْ يَخْشَوْنَ النَّاسَ كَخَشْيَةِ اللّهِ أَوْ أَشَدَّ خَشْيَةً وَقَالُواْ رَبَّنَا لِمَ كَتَبْتَ عَلَيْنَا الْقِتَالَ لَوْلا أَخَّرْتَنَا إِلَى أَجَلٍ قَرِيبٍ قُلْ مَتَاعُ الدَّنْيَا قَلِيلٌ وَالآخِرَةُ خَيْرٌ لِّمَنِ اتَّقَى وَلاَ تُظْلَمُونَ فَتِيلاً
78 Waar jullie ook zijn, de dood zal jullie bereiken ook al zijn jullie in hooggebouwde burchten." En als hen iets goeds treft zeggen zij: "Dit komt van God." En als hen iets slechts treft zeggen zij: "Dit komt van jou." Zeg: "Alles komt van God." Wat is er met deze mensen aan de hand dat zij een bericht nauwelijks begrijpen? أَيْنَمَا تَكُونُواْ يُدْرِككُّمُ الْمَوْتُ وَلَوْ كُنتُمْ فِي بُرُوجٍ مُّشَيَّدَةٍ وَإِن تُصِبْهُمْ حَسَنَةٌ يَقُولُواْ هَـذِهِ مِنْ عِندِ اللّهِ َإِن تُصِبْهُمْ سَيِّئَةٌ يَقُولُواْ هَـذِهِ مِنْ عِندِكَ قُلْ كُلًّ مِّنْ عِندِ اللّهِ فَمَا لِهَـؤُلاء الْقَوْمِ لاَ يَكَادُونَ يَفْقَهُونَ حَدِيثًا
79 Het goede dat jou treft, dat komt van God en het slechte dat jou treft, dat komt van jezelf. Wij hebben jou als gezant tot de mensen gezonden. God is goed genoeg als getuige. مَّا أَصَابَكَ مِنْ حَسَنَةٍ فَمِنَ اللّهِ وَمَا أَصَابَكَ مِن سَيِّئَةٍ فَمِن نَّفْسِكَ وَأَرْسَلْنَاكَ لِلنَّاسِ رَسُولاً وَكَفَى بِاللّهِ شَهِيدًا
80 Wie de gezant gehoorzaamt, die gehoorzaamt God en wie zich afkeert? Wij hebben jou niet gezonden als iemand die over hen waakt. مَّنْ يُطِعِ الرَّسُولَ فَقَدْ أَطَاعَ اللّهَ وَمَن تَوَلَّى فَمَا أَرْسَلْنَاكَ عَلَيْهِمْ حَفِيظًا
81 En zij zeggen:"Gehoorzaamheid!" Maar als zij bij jou wegtrekken dan besluit een groep van hen heimelijk iets anders dan zij zeggen, maar God schrijft op wat zij heimelijk besluiten. Wend je dus van hen af en stel je vertrouwen op God. God is goed genoeg als voogd. وَيَقُولُونَ طَاعَةٌ فَإِذَا بَرَزُواْ مِنْ عِندِكَ بَيَّتَ طَآئِفَةٌ مِّنْهُمْ غَيْرَ الَّذِي تَقُولُ وَاللّهُ يَكْتُبُ مَا يُبَيِّتُونَ فَأَعْرِضْ عَنْهُمْ وَتَوَكَّلْ عَلَى اللّهِ وَكَفَى بِاللّهِ وَكِيلاً
82 Overpeinzen zij de Koran dan niet? Als hij van een ander dan God [gekomen] was dan zouden zij er veel tegenstrijdigs in vinden. أَفَلاَ يَتَدَبَّرُونَ الْقُرْآنَ وَلَوْ كَانَ مِنْ عِندِ غَيْرِ اللّهِ لَوَجَدُواْ فِيهِ اخْتِلاَفًا كَثِيراً
83 En wanneer tot hen een bericht over veiligheid of vrees komt, dan verspreiden zij het. Als ze het echter naar de gezant en naar de gezagdragers onder hen verwezen hadden dan zouden zij uit hun midden die gevolgtrekkingen kunnen maken, er kennis van hebben kunnen nemen. En zonder Gods goedgunstigheid jegens jullie en Zijn barmhartigheid zouden jullie op enkelen na de satan gevolgd hebben. وَإِذَا جَاءهُمْ أَمْرٌ مِّنَ الأَمْنِ أَوِ الْخَوْفِ أَذَاعُواْ بِهِ وَلَوْ رَدُّوهُ إِلَى الرَّسُولِ وَإِلَى أُوْلِي الأَمْرِ مِنْهُمْ لَعَلِمَهُ الَّذِينَ يَسْتَنبِطُونَهُ مِنْهُمْ وَلَوْلاَ فَضْلُ اللّهِ عَلَيْكُمْ وَرَحْمَتُهُ لاَتَّبَعْتُمُ الشَّيْطَانَ إِلاَّ قَلِيلاً
84 Strijd dus op Gods weg -- jij wordt slechts voor jezelf aansprakelijk gesteld -- en spoor de gelovigen aan. Misschien dat God het geweld van hen die ongelovig zijn zal afwenden. Gods geweld is groter en Zijn strafvoltrekking is strenger. فَقَاتِلْ فِي سَبِيلِ اللّهِ لاَ تُكَلَّفُ إِلاَّ نَفْسَكَ وَحَرِّضِ الْمُؤْمِنِينَ عَسَى اللّهُ أَن يَكُفَّ بَأْسَ الَّذِينَ كَفَرُواْ وَاللّهُ أَشَدُّ بَأْسًا وَأَشَدُّ تَنكِيلاً
85 Wie met een goede voorspraak bemiddelt, krijgt zijn aandeel daarin en wie met een slechte voorspraak bemiddelt krijgt zijn portie daarvan. God houdt op alles toezicht. مَّن يَشْفَعْ شَفَاعَةً حَسَنَةً يَكُن لَّهُ نَصِيبٌ مِّنْهَا وَمَن يَشْفَعْ شَفَاعَةً سَيِّئَةً يَكُن لَّهُ كِفْلٌ مِّنْهَا وَكَانَ اللّهُ عَلَى كُلِّ شَيْءٍ مُّقِيتًا
86 En wanneer men jullie met een groet begroet, groet dan op een betere manier terug of beantwoordt de groet. God rekent over alles af. وَإِذَا حُيِّيْتُم بِتَحِيَّةٍ فَحَيُّواْ بِأَحْسَنَ مِنْهَا أَوْ رُدُّوهَا إِنَّ اللّهَ كَانَ عَلَى كُلِّ شَيْءٍ حَسِيبًا
87 God, er is geen god dan Hij. Hij zal jullie bijeenbrengen voor de opstandingsdag, waaraan geen twijfel is. En wie is er oprechter met berichten dan God? اللّهُ لا إِلَـهَ إِلاَّ هُوَ لَيَجْمَعَنَّكُمْ إِلَى يَوْمِ الْقِيَامَةِ لاَ رَيْبَ فِيهِ وَمَنْ أَصْدَقُ مِنَ اللّهِ حَدِيثًا
88 Hoe komt het dan dat er bij jullie met betrekking tot de huichelaars twee groepen zijn, terwijl God hen toch heeft laten terugvallen voor wat zij begaan hebben. Willen jullie dan hen die God tot dwaling gebracht heeft op het goede pad brengen? Wie door God tot dwaling gebracht wordt, voor hem vind je geen weg. فَمَا لَكُمْ فِي الْمُنَافِقِينَ فِئَتَيْنِ وَاللّهُ أَرْكَسَهُم بِمَا كَسَبُواْ أَتُرِيدُونَ أَن تَهْدُواْ مَنْ أَضَلَّ اللّهُ وَمَن يُضْلِلِ اللّهُ فَلَن تَجِدَ لَهُ سَبِيلاً
89 Zij zouden graag willen dat jullie ongelovig werden, zoals zij dat zijn; dan zouden jullie gelijk zijn. Neemt van hen dus niemand als medestander zolang zij niet uitwijken op Gods weg. Als zij zich afkeren, grijpt hen dan en doodt hen waar jullie hen vinden. Neemt van hen niemand als medestander of als helper. وَدُّواْ لَوْ تَكْفُرُونَ كَمَا كَفَرُواْ فَتَكُونُونَ سَوَاء فَلاَ تَتَّخِذُواْ مِنْهُمْ أَوْلِيَاء حَتَّىَ يُهَاجِرُواْ فِي سَبِيلِ اللّهِ فَإِن تَوَلَّوْاْ فَخُذُوهُمْ وَاقْتُلُوهُمْ حَيْثُ وَجَدتَّمُوهُمْ وَلاَ تَتَّخِذُواْ مِنْهُمْ وَلِيًّا وَلاَ نَصِيرًا
90 Behalve hen die zich aansluiten bij mensen met wie jullie een verdrag hebben of die met beklemd gemoed tot jullie komen omdat zij tegen jullie zouden moeten strijden of tegen hun eigen mensen strijden. Als God gewild had, dan had Hij hun macht over jullie gegeven en dan hadden zij zeker tegen jullie gestreden. Als zij zich van jullie afzijdig houden, niet tegen jullie strijden en jullie vrede aanbieden dan verschaft God jullie geen weg om tegen hen op te treden. إِلاَّ الَّذِينَ يَصِلُونَ إِلَىَ قَوْمٍ بَيْنَكُمْ وَبَيْنَهُم مِّيثَاقٌ أَوْ جَآؤُوكُمْ حَصِرَتْ صُدُورُهُمْ أَن يُقَاتِلُوكُمْ أَوْ يُقَاتِلُواْ قَوْمَهُمْ وَلَوْ شَاء اللّهُ لَسَلَّطَهُمْ عَلَيْكُمْ فَلَقَاتَلُوكُمْ فَإِنِ اعْتَزَلُوكُمْ فَلَمْ يُقَاتِلُوكُمْ وَأَلْقَوْاْ إِلَيْكُمُ السَّلَمَ فَمَا جَعَلَ اللّهُ لَكُمْ عَلَيْهِمْ سَبِيلاً
91 Jullie zullen anderen vinden die voor jullie veilig wensen te zijn en evenzo voor hun eigen mensen. Telkens als zij aan de beproeving worden blootgesteld worden zij daardoor misleid. Als zij zich dan niet van jullie afzijdig houden, jullie geen vrede aanbieden, noch hun handen in bedwang houden, doodt hen dan waar jullie hen aantreffen. Zij zijn het over wie Wij jullie een duidelijk gezag hebben verleend. سَتَجِدُونَ آخَرِينَ يُرِيدُونَ أَن يَأْمَنُوكُمْ وَيَأْمَنُواْ قَوْمَهُمْ كُلَّ مَا رُدُّوَاْ إِلَى الْفِتْنِةِ أُرْكِسُواْ فِيِهَا فَإِن لَّمْ يَعْتَزِلُوكُمْ وَيُلْقُواْ إِلَيْكُمُ السَّلَمَ وَيَكُفُّوَاْ أَيْدِيَهُمْ فَخُذُوهُمْ وَاقْتُلُوهُمْ حَيْثُ ثِقِفْتُمُوهُمْ وَأُوْلَـئِكُمْ جَعَلْنَا لَكُمْ عَلَيْهِمْ سُلْطَانًا مُّبِينًا
92 Het komt een gelovige niet toe een gelovige te doden, tenzij per abuis. En als iemand per abuis een gelovige doodt dan geldt de vrijlating van een gelovige slaaf en bloedgeld dat wordt overhandigd aan zijn familie, behalve als het door hen als aalmoes wordt geschonken. Als hij tot mensen behoorde die vijanden van jullie zijn, terwijl hij wel gelovig was, dan geldt als vergelding de vrijlating van een gelovige slaaf, maar als hij tot mensen behoorde met wie jullie een verdrag hebben, dan bloedgeld dat wordt overhandigd aan zijn familie en de vrijlating van een gelovige slaaf. Als iemand niets te geven vindt, dan een vasten van twee maanden achter elkaar als genadegave van God. God is wetend en wijs. وَمَا كَانَ لِمُؤْمِنٍ أَن يَقْتُلَ مُؤْمِنًا إِلاَّ خَطَئًا وَمَن قَتَلَ مُؤْمِنًا خَطَئًا فَتَحْرِيرُ رَقَبَةٍ مُّؤْمِنَةٍ وَدِيَةٌ مُّسَلَّمَةٌ إِلَى أَهْلِهِ إِلاَّ أَن يَصَّدَّقُواْ فَإِن كَانَ مِن قَوْمٍ عَدُوٍّ لَّكُمْ وَهُوَ مْؤْمِنٌ فَتَحْرِيرُ رَقَبَةٍ مُّؤْمِنَةٍ وَإِن كَانَ مِن قَوْمٍ بَيْنَكُمْ وَبَيْنَهُمْ مِّيثَاقٌ فَدِيَةٌ مُّسَلَّمَةٌ إِلَى أَهْلِهِ وَتَحْرِيرُ رَقَبَةٍ مُّؤْمِنَةً فَمَن لَّمْ يَجِدْ فَصِيَامُ شَهْرَيْنِ مُتَتَابِعَيْنِ تَوْبَةً مِّنَ اللّهِ وَكَانَ اللّهُ عَلِيمًا حَكِيمًا
93 En wie een gelovige opzettelijk doodt, zijn vergelding is de hel, waarin hij altijd blijft. God is vertoornd op hem en vervloekt hem en maakt een geweldige bestraffing voor hem klaar. وَمَن يَقْتُلْ مُؤْمِنًا مُّتَعَمِّدًا فَجَزَآؤُهُ جَهَنَّمُ خَالِدًا فِيهَا وَغَضِبَ اللّهُ عَلَيْهِ وَلَعَنَهُ وَأَعَدَّ لَهُ عَذَابًا عَظِيمًا
94 Jullie die geloven! Wanneer jullie op Gods weg rondtrekken, zorgt dan dat jullie duidelijke inlichtingen inwinnen en zegt niet tot iemand die jullie de vredesgroet aanbiedt: "Jij bent geen gelovig" in jullie streven naar het stoffelijk gewin van het tegenwoordige leven. Bij God zijn toch vele mogelijkheden tot buit. Zo waren jullie vroeger, maar God heeft jullie een gunst bewezen. Wint dus duidelijke inlichtingen in. God is over wat jullie doen welingelicht. يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ إِذَا ضَرَبْتُمْ فِي سَبِيلِ اللّهِ فَتَبَيَّنُواْ وَلاَ تَقُولُواْ لِمَنْ أَلْقَى إِلَيْكُمُ السَّلاَمَ لَسْتَ مُؤْمِنًا تَبْتَغُونَ عَرَضَ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا فَعِندَ اللّهِ مَغَانِمُ كَثِيرَةٌ كَذَلِكَ كُنتُم مِّن قَبْلُ فَمَنَّ اللّهُ عَلَيْكُمْ فَتَبَيَّنُواْ إِنَّ اللّهَ كَانَ بِمَا تَعْمَلُونَ خَبِيرًا
95 De thuisblijvers onder de gelovigen -- afgezien van hen die gebreken hebben -- en zij die zich inspannen op Gods weg met hun bezittingen en hun eigen persoon zijn niet gelijk. God bevoorrecht hen die zich op Gods weg met hun bezittingen en hun eigen persoon inspannen met een rang boven de thuisblijvers. God heeft allen het beste toegezegd, maar zij die zich met hun bezittingen en hun eigen persoon inspannen worden door God meer dan de thuisblijvers bevoorrecht met een geweldig loon, لاَّ يَسْتَوِي الْقَاعِدُونَ مِنَ الْمُؤْمِنِينَ غَيْرُ أُوْلِي الضَّرَرِ وَالْمُجَاهِدُونَ فِي سَبِيلِ اللّهِ بِأَمْوَالِهِمْ وَأَنفُسِهِمْ فَضَّلَ اللّهُ الْمُجَاهِدِينَ بِأَمْوَالِهِمْ وَأَنفُسِهِمْ عَلَى الْقَاعِدِينَ دَرَجَةً وَكُـلاًّ وَعَدَ اللّهُ الْحُسْنَى وَفَضَّلَ اللّهُ الْمُجَاهِدِينَ عَلَى الْقَاعِدِينَ أَجْرًا عَظِيمًا
96 met rangen van Hem afkomstig, met vergeving en met barmhartigheid. God is vergevend en barmhartig. دَرَجَاتٍ مِّنْهُ وَمَغْفِرَةً وَرَحْمَةً وَكَانَ اللّهُ غَفُورًا رَّحِيمًا
97 Tot hen die door de engelen worden weggenomen, terwijl zij zichzelf onrecht hebben aangedaan, zeggen zij: "In wat voor toestand verkeerden jullie?" Zij zeggen dan: "Wij waren onderdrukten op de aarde." Zij zeggen: "Was Gods aarde niet zo ruim dat jullie daarin konden uitwijken?" Zij zijn het van wie de verblijfplaats de hel is; dat is een slechte bestemming. إِنَّ الَّذِينَ تَوَفَّاهُمُ الْمَلآئِكَةُ ظَالِمِي أَنْفُسِهِمْ قَالُواْ فِيمَ كُنتُمْ قَالُواْ كُنَّا مُسْتَضْعَفِينَ فِي الأَرْضِ قَالْوَاْ أَلَمْ تَكُنْ أَرْضُ اللّهِ وَاسِعَةً فَتُهَاجِرُواْ فِيهَا فَأُوْلَـئِكَ مَأْوَاهُمْ جَهَنَّمُ وَسَاءتْ مَصِيرًا
98 Maar niet voor die onderdrukte mannen, vrouwen en kinderen die tot geen list in staat zijn en die geen goede weg gewezen werd. إِلاَّ الْمُسْتَضْعَفِينَ مِنَ الرِّجَالِ وَالنِّسَاء وَالْوِلْدَانِ لاَ يَسْتَطِيعُونَ حِيلَةً وَلاَ يَهْتَدُونَ سَبِيلاً
99 Zij zijn het aan wie God misschien vergiffenis zal schenken. God is lankmoedig en vergevend. * فَأُوْلَـئِكَ عَسَى اللّهُ أَن يَعْفُوَ عَنْهُمْ وَكَانَ اللّهُ عَفُوًّا غَفُورًا
100 Wie op Gods weg uitwijkt vindt op de aarde vele uitwijkmogelijkheden en ruimte. Wie zijn huis uitgaat om uit te wijken naar God en Zijn gezant en wie dan de dood bereikt, diens beloning is Gods taak. God is vergevend en barmhartig. وَمَن يُهَاجِرْ فِي سَبِيلِ اللّهِ يَجِدْ فِي الأَرْضِ مُرَاغَمًا كَثِيراً وَسَعَةً وَمَن يَخْرُجْ مِن بَيْتِهِ مُهَاجِرًا إِلَى اللّهِ وَرَسُولِهِ ثُمَّ يُدْرِكْهُ الْمَوْتُ فَقَدْ وَقَعَ أَجْرُهُ عَلى اللّهِ وَكَانَ اللّهُ غَفُورًا رَّحِيمًا
101 Wanneer jullie op de aarde rondtrekken dan is het voor jullie geen vergrijp als jullie de salaat verkorten als jullie vrezen dat zij die ongelovig zijn jullie in verzoeking brengen. De ongelovigen zijn voor jullie een duidelijke vijand. وَإِذَا ضَرَبْتُمْ فِي الأَرْضِ فَلَيْسَ عَلَيْكُمْ جُنَاحٌ أَن تَقْصُرُواْ مِنَ الصَّلاَةِ إِنْ خِفْتُمْ أَن يَفْتِنَكُمُ الَّذِينَ كَفَرُواْ إِنَّ الْكَافِرِينَ كَانُواْ لَكُمْ عَدُوًّا مُّبِينًا
102 En wanneer jij bij hen bent en voor hen [als voorganger] de salaat verricht, dan moet een groep van hen met jou de salaat verrichten en zij moeten hun wapens bij zich houden. Wanneer zij zich eerbiedig neerbuigen moeten zij achter jou zijn. Dan moet de andere groep komen die de salaat niet gebeden heeft. Zij moeten dan met jou de salaat bidden en zij moeten hun voorzorgsmaatregelen treffen en hun wapens bij zich houden. Zij die ongelovig zijn zouden graag willen dat jullie niet op jullie wapens en goederen zouden letten, zodat zij in één keer een uitval tegen jullie konden doen. Het is geen vergrijp voor jullie als jullie last van de regen hebben of ziek zijn om dan de wapens af te leggen. Maar treft voorzorgsmaatregelen. God heeft voor de ongelovigen een vernederende bestraffing klaargemaakt. وَإِذَا كُنتَ فِيهِمْ فَأَقَمْتَ لَهُمُ الصَّلاَةَ فَلْتَقُمْ طَآئِفَةٌ مِّنْهُم مَّعَكَ وَلْيَأْخُذُواْ أَسْلِحَتَهُمْ فَإِذَا سَجَدُواْ فَلْيَكُونُواْ مِن وَرَآئِكُمْ وَلْتَأْتِ طَآئِفَةٌ أُخْرَى لَمْ يُصَلُّواْ فَلْيُصَلُّواْ مَعَكَ وَلْيَأْخُذُواْ حِذْرَهُمْ وَأَسْلِحَتَهُمْ وَدَّ الَّذِينَ كَفَرُواْ لَوْ تَغْفُلُونَ عَنْ أَسْلِحَتِكُمْ وَأَمْتِعَتِكُمْ فَيَمِيلُونَ عَلَيْكُم مَّيْلَةً وَاحِدَةً وَلاَ جُنَاحَ عَلَيْكُمْ إِن كَانَ بِكُمْ أَذًى مِّن مَّطَرٍ أَوْ كُنتُم مَّرْضَى أَن تَضَعُواْ أَسْلِحَتَكُمْ وَخُذُواْ حِذْرَكُمْ إِنَّ اللّهَ أَعَدَّ لِلْكَافِرِينَ عَذَابًا مُّهِينًا
103 En wanneer jullie de salaat beëindigd hebben, gedenkt dan God staand, zittend en op jullie zij liggend. Wanneer jullie dan weer rust hebben verricht dan de salaat. De salaat is voor de gelovigen een voorschrift voor bepaalde tijden. فَإِذَا قَضَيْتُمُ الصَّلاَةَ فَاذْكُرُواْ اللّهَ قِيَامًا وَقُعُودًا وَعَلَى جُنُوبِكُمْ فَإِذَا اطْمَأْنَنتُمْ فَأَقِيمُواْ الصَّلاَةَ إِنَّ الصَّلاَةَ كَانَتْ عَلَى الْمُؤْمِنِينَ كِتَابًا مَّوْقُوتًا
104 Versaagt niet in de achtervolging van de mensen. Als jullie pijn lijden dan lijden zij net zoals jullie pijn, maar jullie hopen van God wat zij niet kunnen hopen. God is wetend en wijs. وَلاَ تَهِنُواْ فِي ابْتِغَاء الْقَوْمِ إِن تَكُونُواْ تَأْلَمُونَ فَإِنَّهُمْ يَأْلَمُونَ كَمَا تَأْلَمونَ وَتَرْجُونَ مِنَ اللّهِ مَا لاَ يَرْجُونَ وَكَانَ اللّهُ عَلِيمًا حَكِيمًا
105 Wij hebben het boek met de waarheid naar jou neergezonden, opdat jij tussen de mensen oordeelt met wat God jou heeft getoond. En wees geen voorvechter voor de verraders. إِنَّا أَنزَلْنَا إِلَيْكَ الْكِتَابَ بِالْحَقِّ لِتَحْكُمَ بَيْنَ النَّاسِ بِمَا أَرَاكَ اللّهُ وَلاَ تَكُن لِّلْخَآئِنِينَ خَصِيمًا
106 En vraag God om vergeving. God is vergevend en barmhartig. وَاسْتَغْفِرِ اللّهِ إِنَّ اللّهَ كَانَ غَفُورًا رَّحِيمًا
107 Pleit niet ten gunste van hen die aan zichzelf verraad plegen. God bemint niet wie een verrader en een zondaar is. وَلاَ تُجَادِلْ عَنِ الَّذِينَ يَخْتَانُونَ أَنفُسَهُمْ إِنَّ اللّهَ لاَ يُحِبُّ مَن كَانَ خَوَّانًا أَثِيمًا
108 Zij verbergen zich voor de mensen, maar zij kunnen zich niet voor God verbergen, want Hij is bij hen wanneer zij heimelijk besluiten iets te zeggen wat Hem niet welgevallig is. God omvat wat zij doen. يَسْتَخْفُونَ مِنَ النَّاسِ وَلاَ يَسْتَخْفُونَ مِنَ اللّهِ وَهُوَ مَعَهُمْ إِذْ يُبَيِّتُونَ مَا لاَ يَرْضَى مِنَ الْقَوْلِ وَكَانَ اللّهُ بِمَا يَعْمَلُونَ مُحِيطًا
109 Zo is dat met jullie; zij zijn het voor wie jullie in het tegenwoordige leven gepleit hebben, maar wie zal op de opstandingsdag voor hen bij God pleiten of wie zal voor hen garant staan? هَاأَنتُمْ هَـؤُلاء جَادَلْتُمْ عَنْهُمْ فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا فَمَن يُجَادِلُ اللّهَ عَنْهُمْ يَوْمَ الْقِيَامَةِ أَم مَّن يَكُونُ عَلَيْهِمْ وَكِيلاً
110 Wie iets slechts doet of zichzelf onrecht aandoet en dan God om vergeving vraagt zal merken dat God vergevend en barmhartig is. وَمَن يَعْمَلْ سُوءًا أَوْ يَظْلِمْ نَفْسَهُ ثُمَّ يَسْتَغْفِرِ اللّهَ يَجِدِ اللّهَ غَفُورًا رَّحِيمًا
111 En wie een zonde begaat, begaat die slechts ten koste van zichzelf. God is wetend en wijs. وَمَن يَكْسِبْ إِثْمًا فَإِنَّمَا يَكْسِبُهُ عَلَى نَفْسِهِ وَكَانَ اللّهُ عَلِيمًا حَكِيمًا
112 En wie een fout of een zonde begaat en er dan iemand die onschuldig is van beschuldigt, die heeft een lasterlijke slechtheid en duidelijke zonde op zich geladen. وَمَن يَكْسِبْ خَطِيئَةً أَوْ إِثْمًا ثُمَّ يَرْمِ بِهِ بَرِيئًا فَقَدِ احْتَمَلَ بُهْتَانًا وَإِثْمًا مُّبِينًا
113 En zonder Gods goedgunstigheid jegens jou en Zijn barmhartigheid zou een groep van hen van zins geweest zijn jou tot dwaling te brengen, maar zij brengen slechts zichzelf tot dwaling en zij berokkenen jou geen enkele schade. En God heeft tot jou het boek en de wijsheid neergezonden en Hij heeft jou wat jij niet wist onderwezen. Gods goedgunstigheid jegens jou is geweldig. * وَلَوْلاَ فَضْلُ اللّهِ عَلَيْكَ وَرَحْمَتُهُ لَهَمَّت طَّآئِفَةٌ مُّنْهُمْ أَن يُضِلُّوكَ وَمَا يُضِلُّونَ إِلاُّ أَنفُسَهُمْ وَمَا يَضُرُّونَكَ مِن شَيْءٍ وَأَنزَلَ اللّهُ عَلَيْكَ الْكِتَابَ وَالْحِكْمَةَ وَعَلَّمَكَ مَا لَمْ تَكُنْ تَعْلَمُ وَكَانَ فَضْلُ اللّهِ عَلَيْكَ عَظِيمًا
114 Er is niets goeds in veel van hun vertrouwelijke gesprekken, behalve als iemand aanmaant tot een aalmoes, tot iets redelijks of om tussen de mensen vrede te stichten. Als iemand dat doet in het streven naar Gods tevredenheid, dan zal God hem een geweldig loon geven. لاَّ خَيْرَ فِي كَثِيرٍ مِّن نَّجْوَاهُمْ إِلاَّ مَنْ أَمَرَ بِصَدَقَةٍ أَوْ مَعْرُوفٍ أَوْ إِصْلاَحٍ بَيْنَ النَّاسِ وَمَن يَفْعَلْ ذَلِكَ ابْتَغَاء مَرْضَاتِ اللّهِ فَسَوْفَ نُؤْتِيهِ أَجْرًا عَظِيمًا
115 Als iemand de gezant tegenwerkt nadat de leidraad hem duidelijk geworden is en hij toch niet de weg van de gelovigen volgt, dan zullen Wij hem daarheen brengen waarheen hij zich heeft afgekeerd; Wij zullen hem in de hel laten braden en dat is pas een slechte bestemming! وَمَن يُشَاقِقِ الرَّسُولَ مِن بَعْدِ مَا تَبَيَّنَ لَهُ الْهُدَى وَيَتَّبِعْ غَيْرَ سَبِيلِ الْمُؤْمِنِينَ نُوَلِّهِ مَا تَوَلَّى وَنُصْلِهِ جَهَنَّمَ وَسَاءتْ مَصِيرًا
116 God vergeeft het niet als men aan Hem metgezellen toevoegt, maar afgezien daarvan vergeeft Hij aan wie Hij wil. Wie aan Hem metgezellen toevoegt, die is ver afgedwaald. إِنَّ اللّهَ لاَ يَغْفِرُ أَن يُشْرَكَ بِهِ وَيَغْفِرُ مَا دُونَ ذَلِكَ لِمَن يَشَاء وَمَن يُشْرِكْ بِاللّهِ فَقَدْ ضَلَّ ضَلاَلاً بَعِيدًا
117 Zij roepen buiten Hem slechts vrouwelijke wezens aan; zij roepen slechts een opstandige satan aan. إِن يَدْعُونَ مِن دُونِهِ إِلاَّ إِنَاثًا وَإِن يَدْعُونَ إِلاَّ شَيْطَانًا مَّرِيدًا
118 God heeft hem vervloekt, maar hij zei: "Ik zal van Uw dienaren een vastgesteld aandeel nemen, لَّعَنَهُ اللّهُ وَقَالَ لَأَتَّخِذَنَّ مِنْ عِبَادِكَ نَصِيبًا مَّفْرُوضًا
119 ik zal hen tot dwaling brengen, ik zal hun begeerten opwekken, ik zal hun bevelen en zij zullen de oren van hun vee afsnijden, ik zal hun bevelen en zij zullen Gods schepping veranderen." Wie zich de satan in plaats van God als beschermer neemt, die zal een duidelijk verlies lijden. وَلأُضِلَّنَّهُمْ وَلأُمَنِّيَنَّهُمْ وَلآمُرَنَّهُمْ فَلَيُبَتِّكُنَّ آذَانَ الأَنْعَامِ وَلآمُرَنَّهُمْ فَلَيُغَيِّرُنَّ خَلْقَ اللّهِ وَمَن يَتَّخِذِ الشَّيْطَانَ وَلِيًّا مِّن دُونِ اللّهِ فَقَدْ خَسِرَ خُسْرَانًا مُّبِينًا
120 Hij doet hun toezeggingen en wekt hun begeerten op, maar wat de satan hun toezegt is slechts begoocheling. يَعِدُهُمْ وَيُمَنِّيهِمْ وَمَا يَعِدُهُمُ الشَّيْطَانُ إِلاَّ غُرُورًا
121 Zij zijn het van wie de verblijfplaats de hel is en zij vinden daaruit geen ontsnapping. أُوْلَـئِكَ مَأْوَاهُمْ جَهَنَّمُ وَلاَ يَجِدُونَ عَنْهَا مَحِيصًا
122 Maar zij die gelovig zijn en de deugdelijke daden doen, hen zullen Wij tuinen laten binnengaan waar de rivieren onderdoor stromen, daarin zullen zij voor immer en altijd blijven. Dat is in waarheid Gods toezegging. En wie is oprechter dan God in uitspraken? وَالَّذِينَ آمَنُواْ وَعَمِلُواْ الصَّالِحَاتِ سَنُدْخِلُهُمْ جَنَّاتٍ تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الأَنْهَارُ خَالِدِينَ فِيهَا أَبَدًا وَعْدَ اللّهِ حَقًّا وَمَنْ أَصْدَقُ مِنَ اللّهِ قِيلاً
123 Het gebeurt niet volgens jullie verlangens, noch volgens de verlangens van de mensen van het boek. Wie iets slechts doet, aan hem wordt het vergolden en hij vindt in plaats van God beschermer noch helper voor zich. لَّيْسَ بِأَمَانِيِّكُمْ وَلا أَمَانِيِّ أَهْلِ الْكِتَابِ مَن يَعْمَلْ سُوءًا يُجْزَ بِهِ وَلاَ يَجِدْ لَهُ مِن دُونِ اللّهِ وَلِيًّا وَلاَ نَصِيرًا
124 Maar wie -- hetzij man of vrouw -- deugdelijke daden doet als gelovige, zij zullen de tuin binnengaan en jullie wordt nog niet zoveel als de holte in een dadelpit onrecht aangedaan. وَمَن يَعْمَلْ مِنَ الصَّالِحَاتَ مِن ذَكَرٍ أَوْ أُنثَى وَهُوَ مُؤْمِنٌ فَأُوْلَـئِكَ يَدْخُلُونَ الْجَنَّةَ وَلاَ يُظْلَمُونَ نَقِيرًا
125 Wie heeft er een betere godsdienst dan wie zich geheel aan God overgeeft en goed doet en het geloof volgt van Ibrahiem die het zuivere geloof aanhing? God heeft zich Ibrahiem als boezemvriend genomen. وَمَنْ أَحْسَنُ دِينًا مِّمَّنْ أَسْلَمَ وَجْهَهُ لله وَهُوَ مُحْسِنٌ واتَّبَعَ مِلَّةَ إِبْرَاهِيمَ حَنِيفًا وَاتَّخَذَ اللّهُ إِبْرَاهِيمَ خَلِيلاً
126 Van God is wat in de hemelen en wat op de aarde is en God omvat alle dingen. وَللّهِ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَمَا فِي الأَرْضِ وَكَانَ اللّهُ بِكُلِّ شَيْءٍ مُّحِيطًا
127 Zij vragen jou om uitsluitsel over de vrouwen. Zeg: "God geeft jullie uitsluitsel over haar en eveneens wat jullie in het boek voorgelezen wordt over de vrouwelijke wezen aan wie jullie niet geven wat haar volgens voorschrift toekomt en over dat jullie begeren met haar te trouwen en over die kinderen die weerloos zijn en dat jullie voor wezen de gerechtigheid moeten handhaven. Het goede dat jullie doen, daarvan weet God." وَيَسْتَفْتُونَكَ فِي النِّسَاء قُلِ اللّهُ يُفْتِيكُمْ فِيهِنَّ وَمَا يُتْلَى عَلَيْكُمْ فِي الْكِتَابِ فِي يَتَامَى النِّسَاء الَّلاتِي لاَ تُؤْتُونَهُنَّ مَا كُتِبَ لَهُنَّ وَتَرْغَبُونَ أَن تَنكِحُوهُنَّ وَالْمُسْتَضْعَفِينَ مِنَ الْوِلْدَانِ وَأَن تَقُومُواْ لِلْيَتَامَى بِالْقِسْطِ وَمَا تَفْعَلُواْ مِنْ خَيْرٍ فَإِنَّ اللّهَ كَانَ بِهِ عَلِيمًا
128 En als een vrouw van haar echtgenoot slechte behandeling of afkerigheid vreest dan is het voor beiden geen vergrijp als zij zich met elkaar verzoenen; verzoening is beter, maar mensen geven zich gemakkelijk over aan hebzucht. Als jullie goed doen, dan is God welingelicht over wat jullie doen. وَإِنِ امْرَأَةٌ خَافَتْ مِن بَعْلِهَا نُشُوزًا أَوْ إِعْرَاضًا فَلاَ جُنَاْحَ عَلَيْهِمَا أَن يُصْلِحَا بَيْنَهُمَا صُلْحًا وَالصُّلْحُ خَيْرٌ وَأُحْضِرَتِ الأَنفُسُ الشُّحَّ وَإِن تُحْسِنُواْ وَتَتَّقُواْ فَإِنَّ اللّهَ كَانَ بِمَا تَعْمَلُونَ خَبِيرًا
129 Jullie zullen niet in staat zijn de vrouwen gelijk te behandelen, hoe graag jullie het ook zouden willen, maar geeft dan ook niet volledig toe aan jullie afkeer, zodat jullie haar alleen laten als een ongehuwde. En als jullie het weer goed maken en godvrezend zijn, dan is God vergevend en barmhartig. وَلَن تَسْتَطِيعُواْ أَن تَعْدِلُواْ بَيْنَ النِّسَاء وَلَوْ حَرَصْتُمْ فَلاَ تَمِيلُواْ كُلَّ الْمَيْلِ فَتَذَرُوهَا كَالْمُعَلَّقَةِ وَإِن تُصْلِحُواْ وَتَتَّقُواْ فَإِنَّ اللّهَ كَانَ غَفُورًا رَّحِيمًا
130 En als zij beiden scheiden dan zal God aan allebei voldoende van Zijn overvloed geven. God is alomvattend en wijs. وَإِن يَتَفَرَّقَا يُغْنِ اللّهُ كُلاًّ مِّن سَعَتِهِ وَكَانَ اللّهُ وَاسِعًا حَكِيمًا
131 Van God is wat er in de hemelen en wat er op de aarde is. Wij hebben aan hen die voor jullie tijd het boek gekregen hebben en aan jullie opgedragen God te vrezen. En als jullie ongelovig zijn, welnu, van God is wat er in de hemelen en wat er op de aarde is. God is behoefteloos en lofwaardig. وَللّهِ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَمَا فِي الأَرْضِ وَلَقَدْ وَصَّيْنَا الَّذِينَ أُوتُواْ الْكِتَابَ مِن قَبْلِكُمْ وَإِيَّاكُمْ أَنِ اتَّقُواْ اللّهَ وَإِن تَكْفُرُواْ فَإِنَّ لِلّهِ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَمَا فِي الأَرْضِ وَكَانَ اللّهُ غَنِيًّا حَمِيدًا
132 Van God is wat er in de hemelen en wat er op de aarde is en God is goed genoeg als voogd. وَلِلّهِ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَمَا فِي الأَرْضِ وَكَفَى بِاللّهِ وَكِيلاً
133 Als Hij wil, vaagt Hij jullie, o mensen, weg en brengt anderen. God heeft daarover macht. إِن يَشَأْ يُذْهِبْكُمْ أَيُّهَا النَّاسُ وَيَأْتِ بِآخَرِينَ وَكَانَ اللّهُ عَلَى ذَلِكَ قَدِيرًا
134 Wie de beloning van het tegenwoordige leven wenst? bij God is dus de beloning van het tegenwoordige leven en het hiernamaals. God is horend en doorziend. مَّن كَانَ يُرِيدُ ثَوَابَ الدُّنْيَا فَعِندَ اللّهِ ثَوَابُ الدُّنْيَا وَالآخِرَةِ وَكَانَ اللّهُ سَمِيعًا بَصِيرًا
135 Jullie die geloven! Weest standvastig in de gerechtigheid als getuigen voor God, al is het tegen jullie zelf of de ouders of de verwanten. Of het nu om een rijke of om een arme gaat, God staat hen beiden zeer na. Volgt dus niet je geneigdheid om niet rechtvaardig te zijn. Maar als jullie verdraaien of jullie afwenden, dan is God welingelicht over wat jullie doen. يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ كُونُواْ قَوَّامِينَ بِالْقِسْطِ شُهَدَاء لِلّهِ وَلَوْ عَلَى أَنفُسِكُمْ أَوِ الْوَالِدَيْنِ وَالأَقْرَبِينَ إِن يَكُنْ غَنِيًّا أَوْ فَقَيرًا فَاللّهُ أَوْلَى بِهِمَا فَلاَ تَتَّبِعُواْ الْهَوَى أَن تَعْدِلُواْ وَإِن تَلْوُواْ أَوْ تُعْرِضُواْ فَإِنَّ اللّهَ كَانَ بِمَا تَعْمَلُونَ خَبِيرًا
136 Jullie die geloven! Gelooft in God, in Zijn gezant, in het boek dat Hij heeft neergezonden tot Zijn gezant en in het boek dat Hij vroeger al heeft neergezonden. Maar wie geen geloof hecht aan God, Zijn engelen, Zijn boeken, Zijn gezanten en de laatste dag, die is ver afgedwaald. يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ آمِنُواْ بِاللّهِ وَرَسُولِهِ وَالْكِتَابِ الَّذِي نَزَّلَ عَلَى رَسُولِهِ وَالْكِتَابِ الَّذِيَ أَنزَلَ مِن قَبْلُ وَمَن يَكْفُرْ بِاللّهِ وَمَلاَئِكَتِهِ وَكُتُبِهِ وَرُسُلِهِ وَالْيَوْمِ الآخِرِ فَقَدْ ضَلَّ ضَلاَلاً بَعِيدًا
137 Zij die geloven en dan ongelovig worden, dan weer gelovig worden en dan weer ongelovig en dan hun ongeloof nog vermeerderen? God is niet zo dat Hij hun vergeeft noch brengt Hij hen op het goede pad. إِنَّ الَّذِينَ آمَنُواْ ثُمَّ كَفَرُواْ ثُمَّ آمَنُواْ ثُمَّ كَفَرُواْ ثُمَّ ازْدَادُواْ كُفْرًا لَّمْ يَكُنِ اللّهُ لِيَغْفِرَ لَهُمْ وَلاَ لِيَهْدِيَهُمْ سَبِيلاً
138 Zeg de huichelaars aan dat er een pijnlijke bestraffing voor hen is, بَشِّرِ الْمُنَافِقِينَ بِأَنَّ لَهُمْ عَذَابًا أَلِيمًا
139 die zich de ongelovigen in plaats van de gelovigen als medestanders nemen. Zoeken zij bij hen de macht? Welnee, de macht behoort geheel aan God toe. الَّذِينَ يَتَّخِذُونَ الْكَافِرِينَ أَوْلِيَاء مِن دُونِ الْمُؤْمِنِينَ أَيَبْتَغُونَ عِندَهُمُ الْعِزَّةَ فَإِنَّ العِزَّةَ لِلّهِ جَمِيعًا
140 Hij heeft tot jullie in het boek neergezonden dat jullie, wanneer jullie horen dat men aan Gods tekenen geen geloof hecht of ermee de spot drijft, niet bij hen gaat zitten totdat zij op een ander gesprek overgaan. Anders zijn jullie gelijk aan hen. God brengt de huichelaars en de ongelovigen bijeen in de hel, allen وَقَدْ نَزَّلَ عَلَيْكُمْ فِي الْكِتَابِ أَنْ إِذَا سَمِعْتُمْ آيَاتِ اللّهِ يُكَفَرُ بِهَا وَيُسْتَهْزَأُ بِهَا فَلاَ تَقْعُدُواْ مَعَهُمْ حَتَّى يَخُوضُواْ فِي حَدِيثٍ غَيْرِهِ إِنَّكُمْ إِذًا مِّثْلُهُمْ إِنَّ اللّهَ جَامِعُ الْمُنَافِقِينَ وَالْكَافِرِينَ فِي جَهَنَّمَ جَمِيعًا
141 die tegenover jullie een afwachtende houding aannemen. Als jullie door God een succes behalen, dan zeggen zij: "Waren wij niet met jullie?" maar als de ongelovigen geluk hebben zeggen zij: "Hebben wij jullie niet overmeesterd maar toch de gelovigen van jullie afgehouden?" God zal op de opstandingsdag tussen jullie oordelen en God zal de ongelovigen geen weg verschaffen om tegen jullie op te treden. الَّذِينَ يَتَرَبَّصُونَ بِكُمْ فَإِن كَانَ لَكُمْ فَتْحٌ مِّنَ اللّهِ قَالُواْ أَلَمْ نَكُن مَّعَكُمْ وَإِن كَانَ لِلْكَافِرِينَ نَصِيبٌ قَالُواْ أَلَمْ نَسْتَحْوِذْ عَلَيْكُمْ وَنَمْنَعْكُم مِّنَ الْمُؤْمِنِينَ فَاللّهُ يَحْكُمُ بَيْنَكُمْ يَوْمَ الْقِيَامَةِ وَلَن يَجْعَلَ اللّهُ لِلْكَافِرِينَ عَلَى الْمُؤْمِنِينَ سَبِيلاً
142 De huichelaars proberen God te misleiden, maar Hij misleidt hen. Wanneer zij zich opstellen voor de salaat, staan zij daar achteloos om door de mensen gezien te worden en zij gedenken God slechts weinig, إِنَّ الْمُنَافِقِينَ يُخَادِعُونَ اللّهَ وَهُوَ خَادِعُهُمْ وَإِذَا قَامُواْ إِلَى الصَّلاَةِ قَامُواْ كُسَالَى يُرَآؤُونَ النَّاسَ وَلاَ يَذْكُرُونَ اللّهَ إِلاَّ قَلِيلاً
143 terwijl zij heen en weer geslingerd worden, niet naar dezen en niet naar die. Wie door God misleid wordt voor hem vind je geen weg. مُّذَبْذَبِينَ بَيْنَ ذَلِكَ لاَ إِلَى هَـؤُلاء وَلاَ إِلَى هَـؤُلاء وَمَن يُضْلِلِ اللّهُ فَلَن تَجِدَ لَهُ سَبِيلاً
144 Jullie die geloven! Neemt de ongelovigen niet in plaats van de gelovigen als medestander. Wensen jullie aan God een duidelijke machtiging tegen jullie te geven? يَا أَيُّهَا الَّذِينَ آمَنُواْ لاَ تَتَّخِذُواْ الْكَافِرِينَ أَوْلِيَاء مِن دُونِ الْمُؤْمِنِينَ أَتُرِيدُونَ أَن تَجْعَلُواْ لِلّهِ عَلَيْكُمْ سُلْطَانًا مُّبِينًا
145 De huichelaars komen in de laagste verdieping van het vuur en jij zult voor hen geen helper vinden, إِنَّ الْمُنَافِقِينَ فِي الدَّرْكِ الأَسْفَلِ مِنَ النَّارِ وَلَن تَجِدَ لَهُمْ نَصِيرًا
146 behalve voor hen die berouw tonen, zich beteren, zich aan God vasthouden en hun godsdienst geheel aan God wijden; zij zijn het die bij de gelovigen horen en God zal de gelovigen een geweldig loon geven. إِلاَّ الَّذِينَ تَابُواْ وَأَصْلَحُواْ وَاعْتَصَمُواْ بِاللّهِ وَأَخْلَصُواْ دِينَهُمْ لِلّهِ فَأُوْلَـئِكَ مَعَ الْمُؤْمِنِينَ وَسَوْفَ يُؤْتِ اللّهُ الْمُؤْمِنِينَ أَجْرًا عَظِيمًا
147 Wat zal God met jullie bestraffing doen als jullie dankbaar zijn en geloven? God is dankbaar en wetend. مَّا يَفْعَلُ اللّهُ بِعَذَابِكُمْ إِن شَكَرْتُمْ وَآمَنتُمْ وَكَانَ اللّهُ شَاكِرًا عَلِيمًا
148 God houdt er niet van dat openlijk over het slechte gesproken wordt, behalve als aan iemand onrecht is aangedaan. God is horend en wetend. لاَّ يُحِبُّ اللّهُ الْجَهْرَ بِالسُّوَءِ مِنَ الْقَوْلِ إِلاَّ مَن ظُلِمَ وَكَانَ اللّهُ سَمِيعًا عَلِيمًا
149 Als jullie openlijk goed doen of het verbergen of iets slechts vergeven, God is lankmoedig en vrij machtig. إِن تُبْدُواْ خَيْرًا أَوْ تُخْفُوهُ أَوْ تَعْفُواْ عَن سُوَءٍ فَإِنَّ اللّهَ كَانَ عَفُوًّا قَدِيرًا
150 Zij die geen geloof hechten aan God en Zijn gezanten en die tussen God en Zijn gezanten onderscheid willen maken en zeggen: "Wij geloven in sommigen maar in anderen niet" en die een tussenweg willen nemen, إِنَّ الَّذِينَ يَكْفُرُونَ بِاللّهِ وَرُسُلِهِ وَيُرِيدُونَ أَن يُفَرِّقُواْ بَيْنَ اللّهِ وَرُسُلِهِ وَيقُولُونَ نُؤْمِنُ بِبَعْضٍ وَنَكْفُرُ بِبَعْضٍ وَيُرِيدُونَ أَن يَتَّخِذُواْ بَيْنَ ذَلِكَ سَبِيلاً
151 dat zijn zij die in waarheid ongelovig zijn. Voor de ongelovigen hebben Wij een vernederende bestraffing klaargemaakt. أُوْلَـئِكَ هُمُ الْكَافِرُونَ حَقًّا وَأَعْتَدْنَا لِلْكَافِرِينَ عَذَابًا مُّهِينًا
152 Zij die geloven in God en Zijn gezanten en tussen hen geen enkel onderscheid maken; dat zijn zij aan wie Hij hun loon geeft. God is vergevend en barmhartig. وَالَّذِينَ آمَنُواْ بِاللّهِ وَرُسُلِهِ وَلَمْ يُفَرِّقُواْ بَيْنَ أَحَدٍ مِّنْهُمْ أُوْلَـئِكَ سَوْفَ يُؤْتِيهِمْ أُجُورَهُمْ وَكَانَ اللّهُ غَفُورًا رَّحِيمًا
153 De mensen van het boek vragen jou dat jij tot hen een boek uit de hemel neerzendt. Zij hebben Moesa iets nog ergers gevraagd. Zij zeiden namelijk: "Laat ons God in alle openbaarheid zien." Toen greep de donderslag hen wegens hun onrechtmatigheid. Vervolgens namen zij, nadat de duidelijke bewijzen tot hen gekomen waren, het kalf aan; maar dat vergaven Wij hen en Wij gaven Moesa een duidelijke machtiging. يَسْأَلُكَ أَهْلُ الْكِتَابِ أَن تُنَزِّلَ عَلَيْهِمْ كِتَابًا مِّنَ السَّمَاء فَقَدْ سَأَلُواْ مُوسَى أَكْبَرَ مِن ذَلِكَ فَقَالُواْ أَرِنَا اللّهِ جَهْرَةً فَأَخَذَتْهُمُ الصَّاعِقَةُ بِظُلْمِهِمْ ثُمَّ اتَّخَذُواْ الْعِجْلَ مِن بَعْدِ مَا جَاءتْهُمُ الْبَيِّنَاتُ فَعَفَوْنَا عَن ذَلِكَ وَآتَيْنَا مُوسَى سُلْطَانًا مُّبِينًا
154 Wij verhieven de berg boven hen wegens het verdrag met hen, Wij zeiden tot hen: "Gaat eerbiedig neerbuigend de poort binnen", Wij zeiden: "Begaat op de sabbat geen overtredingen" en Wij gingen met hen een solide verdrag aan. وَرَفَعْنَا فَوْقَهُمُ الطُّورَ بِمِيثَاقِهِمْ وَقُلْنَا لَهُمُ ادْخُلُواْ الْبَابَ سُجَّدًا وَقُلْنَا لَهُمْ لاَ تَعْدُواْ فِي السَّبْتِ وَأَخَذْنَا مِنْهُم مِّيثَاقًا غَلِيظًا
155 Maar, vanwege het verbreken van hun verdrag, hun ongeloof aan Gods tekenen, het zonder enig recht doden van de profeten door hen en hun zeggen: "Onze harten zijn onbesneden" -- welnee, God heeft ze verzegeld om hun ongeloof; zij geloven maar weinig -- فَبِمَا نَقْضِهِم مِّيثَاقَهُمْ وَكُفْرِهِم بَآيَاتِ اللّهِ وَقَتْلِهِمُ الأَنْبِيَاء بِغَيْرِ حَقًّ وَقَوْلِهِمْ قُلُوبُنَا غُلْفٌ بَلْ طَبَعَ اللّهُ عَلَيْهَا بِكُفْرِهِمْ فَلاَ يُؤْمِنُونَ إِلاَّ قَلِيلاً
156 en wegens hun ongeloof, hun geweldige kwaadsprekerij over Marjam, وَبِكُفْرِهِمْ وَقَوْلِهِمْ عَلَى مَرْيَمَ بُهْتَانًا عَظِيمًا
157 hun zeggen: "Wij hebben de masieh 'Isa, de zoon van Marjam, Gods gezant gedood." -- Zij hebben hem niet gedood en zij hebben hem niet gekruisigd, maar het werd hun gesuggereerd. Zij die het daarover oneens zijn, verkeren erover in twijfel. Zij hebben er behalve het afgaan op vermoedens geen kennis van; zij hebben hem vast en zeker niet gedood. وَقَوْلِهِمْ إِنَّا قَتَلْنَا الْمَسِيحَ عِيسَى ابْنَ مَرْيَمَ رَسُولَ اللّهِ وَمَا قَتَلُوهُ وَمَا صَلَبُوهُ وَلَـكِن شُبِّهَ لَهُمْ وَإِنَّ الَّذِينَ اخْتَلَفُواْ فِيهِ لَفِي شَكٍّ مِّنْهُ مَا لَهُم بِهِ مِنْ عِلْمٍ إِلاَّ اتِّبَاعَ الظَّنِّ وَمَا قَتَلُوهُ يَقِينًا
158 Echter, God heeft hem tot Zich omhooggebracht. God is machtig en wijs. بَل رَّفَعَهُ اللّهُ إِلَيْهِ وَكَانَ اللّهُ عَزِيزًا حَكِيمًا
159 Er is niemand van de mensen van het boek die niet voor zijn dood in hem zal geloven en op de opstandingsdag zal hij over hen getuige zijn. -- وَإِن مِّنْ أَهْلِ الْكِتَابِ إِلاَّ لَيُؤْمِنَنَّ بِهِ قَبْلَ مَوْتِهِ وَيَوْمَ الْقِيَامَةِ يَكُونُ عَلَيْهِمْ شَهِيدًا
160 Wegens de ongerechtigheid dus van hen die het jodendom aanhangen, hebben Wij hun goede dingen verboden die hun waren toegestaan en ook wegens het versperren van Gods weg voor velen, فَبِظُلْمٍ مِّنَ الَّذِينَ هَادُواْ حَرَّمْنَا عَلَيْهِمْ طَيِّبَاتٍ أُحِلَّتْ لَهُمْ وَبِصَدِّهِمْ عَن سَبِيلِ اللّهِ كَثِيراً
161 wegens het nemen van woeker, hoewel het hun verboden was, en het door bedrog verteren van de bezittingen van de mensen: Wij hebben voor de ongelovigen onder hen een pijnlijke bestraffing klaargemaakt. وَأَخْذِهِمُ الرِّبَا وَقَدْ نُهُواْ عَنْهُ وَأَكْلِهِمْ أَمْوَالَ النَّاسِ بِالْبَاطِلِ وَأَعْتَدْنَا لِلْكَافِرِينَ مِنْهُمْ عَذَابًا أَلِيمًا
162 Maar zij onder hen die een diepgewortelde kennis hebben en de gelovigen, omdat zij geloven in wat naar jou is neergezonden en in wat voor jouw tijd is neergezonden, zij namelijk die de salaat verrichten, die de zakaat geven en die in God en de laatste dag geloven, zij zijn het die Wij een geweldig loon zullen geven. لَّـكِنِ الرَّاسِخُونَ فِي الْعِلْمِ مِنْهُمْ وَالْمُؤْمِنُونَ يُؤْمِنُونَ بِمَا أُنزِلَ إِلَيكَ وَمَا أُنزِلَ مِن قَبْلِكَ وَالْمُقِيمِينَ الصَّلاَةَ وَالْمُؤْتُونَ الزَّكَاةَ وَالْمُؤْمِنُونَ بِاللّهِ وَالْيَوْمِ الآخِرِ أُوْلَـئِكَ سَنُؤْتِيهِمْ أَجْرًا عَظِيمًا
163 Wij hebben aan jou geopenbaard zoals Wij aan Noeh en de profeten na hem geopenbaard hebben. En Wij hebben geopenbaard aan Ibrahiem, Isma'iel, Ishaak, Ja'koeb en de stammen, 'Isa, Ajjoeb, Joenoes, Haroen, Soelaimaan -- en Wij hebben aan Dawoed een Zaboer gegeven -- إِنَّا أَوْحَيْنَا إِلَيْكَ كَمَا أَوْحَيْنَا إِلَى نُوحٍ وَالنَّبِيِّينَ مِن بَعْدِهِ وَأَوْحَيْنَا إِلَى إِبْرَاهِيمَ وَإِسْمَاعِيلَ وَإِسْحَاقَ وَيَعْقُوبَ وَالأَسْبَاطِ وَعِيسَى وَأَيُّوبَ وَيُونُسَ وَهَارُونَ وَسُلَيْمَانَ وَآتَيْنَا دَاوُودَ زَبُورًا
164 aan gezanten over wie Wij jou vroeger al verteld hebben en aan gezanten over wie Wij jou niet verteld hebben, -- en God heeft tot Moesa echt gesproken -- وَرُسُلاً قَدْ قَصَصْنَاهُمْ عَلَيْكَ مِن قَبْلُ وَرُسُلاً لَّمْ نَقْصُصْهُمْ عَلَيْكَ وَكَلَّمَ اللّهُ مُوسَى تَكْلِيمًا
165 gezanten als verkondigers van goed nieuws en als waarschuwers, opdat de mensen tegen God geen argument zouden hebben na [het optreden van] de gezanten. God is machtig en wijs. رُّسُلاً مُّبَشِّرِينَ وَمُنذِرِينَ لِئَلاَّ يَكُونَ لِلنَّاسِ عَلَى اللّهِ حُجَّةٌ بَعْدَ الرُّسُلِ وَكَانَ اللّهُ عَزِيزًا حَكِيمًا
166 Maar God getuigt over wat Hij naar jou heeft neergezonden; Hij heeft het neergezonden met Zijn wetenschap. Ook de engelen getuigen; maar God is goed genoeg als getuige. لَّـكِنِ اللّهُ يَشْهَدُ بِمَا أَنزَلَ إِلَيْكَ أَنزَلَهُ بِعِلْمِهِ وَالْمَلآئِكَةُ يَشْهَدُونَ وَكَفَى بِاللّهِ شَهِيدًا
167 Zij die ongelovig zijn en de weg van God versperren zijn ver afgedwaald. إِنَّ الَّذِينَ كَفَرُواْ وَصَدُّواْ عَن سَبِيلِ اللّهِ قَدْ ضَلُّواْ ضَلاَلاً بَعِيدًا
168 Zij die ongelovig zijn en onrecht plegen, het komt God niet toe om hun te vergeven, noch om hen op een weg te leiden, إِنَّ الَّذِينَ كَفَرُواْ وَظَلَمُواْ لَمْ يَكُنِ اللّهُ لِيَغْفِرَ لَهُمْ وَلاَ لِيَهْدِيَهُمْ طَرِيقاً
169 behalve dan de weg naar de hel, daarin zullen zij voor immer en altijd blijven; dat is voor God gemakkelijk. إِلاَّ طَرِيقَ جَهَنَّمَ خَالِدِينَ فِيهَا أَبَدًا وَكَانَ ذَلِكَ عَلَى اللّهِ يَسِيرًا
170 O mensen, de gezant is tot jullie gekomen met de waarheid van jullie Heer. Gelooft dan, het is beter voor jullie. Maar als jullie ongelovig zijn -- van God is wat er in de hemelen en wat er op de aarde is. God is wetend en wijs. يَا أَيُّهَا النَّاسُ قَدْ جَاءكُمُ الرَّسُولُ بِالْحَقِّ مِن رَّبِّكُمْ فَآمِنُواْ خَيْرًا لَّكُمْ وَإِن تَكْفُرُواْ فَإِنَّ لِلَّهِ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ وَكَانَ اللّهُ عَلِيمًا حَكِيمًا
171 Mensen van het boek! Gaat niet te ver in jullie godsdienst en zegt over God alleen maar de waarheid. De masieh 'Isa, de zoon van Marjam is Gods gezant en Zijn woord dat Hij richtte tot Marjam en een geest bij Hem vandaan. Gelooft dan in God en Zijn gezanten en zegt niet: "Drie." Houdt daarmee op, het is beter voor jullie. Immers, God is één god. Geprezen zij Hij! Dat Hij een kind zou hebben! Van Hem is wat er in de hemelen en wat er op de aarde is. God is goed genoeg als voogd. يَا أَهْلَ الْكِتَابِ لاَ تَغْلُواْ فِي دِينِكُمْ وَلاَ تَقُولُواْ عَلَى اللّهِ إِلاَّ الْحَقِّ إِنَّمَا الْمَسِيحُ عِيسَى ابْنُ مَرْيَمَ رَسُولُ اللّهِ وَكَلِمَتُهُ أَلْقَاهَا إِلَى مَرْيَمَ وَرُوحٌ مِّنْهُ فَآمِنُواْ بِاللّهِ وَرُسُلِهِ وَلاَ تَقُولُواْ ثَلاَثَةٌ انتَهُواْ خَيْرًا لَّكُمْ إِنَّمَا اللّهُ إِلَـهٌ وَاحِدٌ سُبْحَانَهُ أَن يَكُونَ لَهُ وَلَدٌ لَّهُ مَا فِي السَّمَاوَات وَمَا فِي الأَرْضِ وَكَفَى بِاللّهِ وَكِيلاً
172 De masieh versmaadt het niet een dienaar van God te zijn, ook de engelen niet die in [Zijn] nabijheid gebracht zijn. Wie het versmaden Hem te dienen en hoogmoedig zijn, die zal Hij allen tot zich verzamelen. لَّن يَسْتَنكِفَ الْمَسِيحُ أَن يَكُونَ عَبْداً لِّلّهِ وَلاَ الْمَلآئِكَةُ الْمُقَرَّبُونَ وَمَن يَسْتَنكِفْ عَنْ عِبَادَتِهِ وَيَسْتَكْبِرْ فَسَيَحْشُرُهُمْ إِلَيهِ جَمِيعًا
173 Wat hen betreft die geloven en de deugdelijke daden doen, hun zal Hij hun volle loon geven en Hij zal hun van Zijn goedgunstigheid nog meer geven. Maar wat hen betreft die versmaden en hoogmoedig zijn, hen zal Hij straffen met een pijnlijke bestraffing en zij zullen buiten God geen beschermer en geen helper voor zich vinden. فَأَمَّا الَّذِينَ آمَنُواْ وَعَمِلُواْ الصَّالِحَاتِ فَيُوَفِّيهِمْ أُجُورَهُمْ وَيَزيدُهُم مِّن فَضْلِهِ وَأَمَّا الَّذِينَ اسْتَنكَفُواْ وَاسْتَكْبَرُواْ فَيُعَذِّبُهُمْ عَذَابًا أَلُيمًا وَلاَ يَجِدُونَ لَهُم مِّن دُونِ اللّهِ وَلِيًّا وَلاَ نَصِيرًا
174 O mensen! Een bewijs van jullie Heer is tot jullie gekomen en Wij hebben een duidelijk licht naar jullie neergezonden. يَا أَيُّهَا النَّاسُ قَدْ جَاءكُم بُرْهَانٌ مِّن رَّبِّكُمْ وَأَنزَلْنَا إِلَيْكُمْ نُورًا مُّبِينًا
175 Wat hen betreft die in God geloven en zich aan Hem vasthouden, hen zal Hij in Zijn barmhartigheid en genade binnenvoeren en langs een juiste weg tot Hem leiden. فَأَمَّا الَّذِينَ آمَنُواْ بِاللّهِ وَاعْتَصَمُواْ بِهِ فَسَيُدْخِلُهُمْ فِي رَحْمَةٍ مِّنْهُ وَفَضْلٍ وَيَهْدِيهِمْ إِلَيْهِ صِرَاطًا مُّسْتَقِيمًا
176 Zij vragen jou om uitsluitsel. Zeg: "God geeft jullie uitsluitsel over het erven in de zijlinie." Als iemand aan zijn einde komt zonder dat hij kinderen heeft, maar hij heeft een zuster, dan is voor haar de helft van wat hij nalaat. Hij erft ook van haar als zij geen kinderen heeft. Als zij met twee zusters zijn dan is voor haar tweederde van wat hij nalaat. En als er verscheidene broers en zusters zijn, dan komt de man het aandeel van twee vrouwen toe. God maakt het voor jullie duidelijk, opdat jullie niet dwalen. God is alwetend. يَسْتَفْتُونَكَ قُلِ اللّهُ يُفْتِيكُمْ فِي الْكَلاَلَةِ إِنِ امْرُؤٌ هَلَكَ لَيْسَ لَهُ وَلَدٌ وَلَهُ أُخْتٌ فَلَهَا نِصْفُ مَا تَرَكَ وَهُوَ يَرِثُهَا إِن لَّمْ يَكُن لَّهَا وَلَدٌ فَإِن كَانَتَا اثْنَتَيْنِ فَلَهُمَا الثُّلُثَانِ مِمَّا تَرَكَ وَإِن كَانُواْ إِخْوَةً رِّجَالاً وَنِسَاء فَلِلذَّكَرِ مِثْلُ حَظِّ الأُنثَيَيْنِ يُبَيِّنُ اللّهُ لَكُمْ أَن تَضِلُّواْ وَاللّهُ بِكُلِّ شَيْءٍ عَلِيمٌ
;