Al-Ankabut

Change Language
Change Surah
Change Recitation

Dutch: Fred Leemhuis

Play All
# Translation Ayah
1 A[lif] L[aam] M[iem]. الم
2 Rekenen de mensen er dan op dat zij met rust gelaten worden omdat zij zeggen: "Wij geloven" en dat zij niet aan verzoeking worden blootgesteld? أَحَسِبَ النَّاسُ أَن يُتْرَكُوا أَن يَقُولُوا آمَنَّا وَهُمْ لَا يُفْتَنُونَ
3 Wij hebben hen die er voor hen waren aan verzoeking blootgesteld. God zal dus zeker hen die de waarheid spreken kennen en Hij zal de leugenaars kennen. وَلَقَدْ فَتَنَّا الَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ فَلَيَعْلَمَنَّ اللَّهُ الَّذِينَ صَدَقُوا وَلَيَعْلَمَنَّ الْكَاذِبِينَ
4 Of rekenen zij die slechte daden begaan erop dat zij Ons te vlug af zullen zijn? Slecht is het wat zij oordelen. أَمْ حَسِبَ الَّذِينَ يَعْمَلُونَ السَّيِّئَاتِ أَن يَسْبِقُونَا سَاء مَا يَحْكُمُونَ
5 Als iemand de ontmoeting met God verwacht? Gods termijn komt echt en Hij is de horende, de wetende. مَن كَانَ يَرْجُو لِقَاء اللَّهِ فَإِنَّ أَجَلَ اللَّهِ لَآتٍ وَهُوَ السَّمِيعُ الْعَلِيمُ
6 En wie zich inzet, die zet zich tot zijn eigen voordeel in. God heeft de wereldbewoners niet nodig. وَمَن جَاهَدَ فَإِنَّمَا يُجَاهِدُ لِنَفْسِهِ إِنَّ اللَّهَ لَغَنِيٌّ عَنِ الْعَالَمِينَ
7 Zij die geloven en de deugdelijke daden doen, hun zullen Wij hun slechte daden kwijtschelden en Wij zullen hen belonen voor het beste dat zij deden. وَالَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ لَنُكَفِّرَنَّ عَنْهُمْ سَيِّئَاتِهِمْ وَلَنَجْزِيَنَّهُمْ أَحْسَنَ الَّذِي كَانُوا يَعْمَلُونَ
8 En Wij hebben de mens opgedragen goed voor zijn ouders te zijn. Als zij er echter bij jou op aandringen aan Mij metgezellen toe te voegen, waarvan jij geen kennis hebt, gehoorzaam hun dan niet. Tot Mij is jullie terugkeer. Ik zal jullie dan meedelen wat jullie aan het doen waren. وَوَصَّيْنَا الْإِنسَانَ بِوَالِدَيْهِ حُسْنًا وَإِن جَاهَدَاكَ لِتُشْرِكَ بِي مَا لَيْسَ لَكَ بِهِ عِلْمٌ فَلَا تُطِعْهُمَا إِلَيَّ مَرْجِعُكُمْ فَأُنَبِّئُكُم بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ
9 Zij die geloven en de deugdelijke daden doen zullen Wij bij de rechtschapenen binnen laten gaan. وَالَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ لَنُدْخِلَنَّهُمْ فِي الصَّالِحِينَ
10 En onder de mensen zijn er die zeggen: "Wij geloven in God." Wanneer hun echter wegens [hun geloof in] God leed wordt aangedaan stellen zij de beproeving van de mensen gelijk aan Gods bestraffing. Maar als er van jouw Heer een overwinning komt dan zeggen zij: "Wij waren toch met jullie." Weet God dan niet het best wat er in de harten van de wereldbewoners is? وَمِنَ النَّاسِ مَن يَقُولُ آمَنَّا بِاللَّهِ فَإِذَا أُوذِيَ فِي اللَّهِ جَعَلَ فِتْنَةَ النَّاسِ كَعَذَابِ اللَّهِ وَلَئِن جَاء نَصْرٌ مِّن رَّبِّكَ لَيَقُولُنَّ إِنَّا كُنَّا مَعَكُمْ أَوَلَيْسَ اللَّهُ بِأَعْلَمَ بِمَا فِي صُدُورِ الْعَالَمِينَ
11 God zal zeker hen die geloven kennen en Hij zal de huichelaars kennen. وَلَيَعْلَمَنَّ اللَّهُ الَّذِينَ آمَنُوا وَلَيَعْلَمَنَّ الْمُنَافِقِينَ
12 Zij die ongelovig zijn zullen tegen hen die geloven zeggen: "Volgt onze weg, dan zullen wij jullie fouten dragen." Zij zullen echter niets van hun fouten dragen; zij zijn leugenaars. وَقَالَ الَّذِينَ كَفَرُوا لِلَّذِينَ آمَنُوا اتَّبِعُوا سَبِيلَنَا وَلْنَحْمِلْ خَطَايَاكُمْ وَمَا هُم بِحَامِلِينَ مِنْ خَطَايَاهُم مِّن شَيْءٍ إِنَّهُمْ لَكَاذِبُونَ
13 Zij zullen hun eigen lasten dragen en nog andere lasten bij hun eigen lasten. En zij zullen op de opstandingsdag verantwoording moeten afleggen over wat zij verzonnen hadden. وَلَيَحْمِلُنَّ أَثْقَالَهُمْ وَأَثْقَالًا مَّعَ أَثْقَالِهِمْ وَلَيُسْأَلُنَّ يَوْمَ الْقِيَامَةِ عَمَّا كَانُوا يَفْتَرُونَ
14 En Wij hebben Noeh naar zijn volk gezonden en hij verbleef duizend jaar in hun midden, op vijftig jaar na. Toen greep de overstroming hen terwijl zij onrecht pleegden. وَلَقَدْ أَرْسَلْنَا نُوحًا إِلَى قَوْمِهِ فَلَبِثَ فِيهِمْ أَلْفَ سَنَةٍ إِلَّا خَمْسِينَ عَامًا فَأَخَذَهُمُ الطُّوفَانُ وَهُمْ ظَالِمُونَ
15 Maar Wij redden hem en de opvarenden van het schip en Wij maakten het tot een teken voor de wereldbewoners. فَأَنجَيْنَاهُ وَأَصْحَابَ السَّفِينَةِ وَجَعَلْنَاهَا آيَةً لِّلْعَالَمِينَ
16 En Ibrahiem. Toen hij tot zijn volk zei: "Dient God en vreest Hem. Dat is beter voor jullie, als jullie het maar wisten. وَإِبْرَاهِيمَ إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ اعْبُدُوا اللَّهَ وَاتَّقُوهُ ذَلِكُمْ خَيْرٌ لَّكُمْ إِن كُنتُمْ تَعْلَمُونَ
17 Maar jullie dienen in plaats van God afgoden en jullie brengen laster voort. Zij die jullie in plaats van God dienen hebben geen macht om jullie van levensbehoeften te voorzien. Zoekt de levensbehoeften dus bij God en dient Hem en betuigt Hem dank; tot Hem worden jullie teruggebracht. إِنَّمَا تَعْبُدُونَ مِن دُونِ اللَّهِ أَوْثَانًا وَتَخْلُقُونَ إِفْكًا إِنَّ الَّذِينَ تَعْبُدُونَ مِن دُونِ اللَّهِ لَا يَمْلِكُونَ لَكُمْ رِزْقًا فَابْتَغُوا عِندَ اللَّهِ الرِّزْقَ وَاعْبُدُوهُ وَاشْكُرُوا لَهُ إِلَيْهِ تُرْجَعُونَ
18 En als jullie [mij] van leugens betichten, gemeenschappen voor jullie tijd hadden al van leugens beticht. De gezant heeft slechts de plicht van de duidelijke verkondiging." وَإِن تُكَذِّبُوا فَقَدْ كَذَّبَ أُمَمٌ مِّن قَبْلِكُمْ وَمَا عَلَى الرَّسُولِ إِلَّا الْبَلَاغُ الْمُبِينُ
19 Hebben zij dan niet gezien hoe God de schepping laat beginnen en haar dan herhaalt? Dat is voor God gemakkelijk. أَوَلَمْ يَرَوْا كَيْفَ يُبْدِئُ اللَّهُ الْخَلْقَ ثُمَّ يُعِيدُهُ إِنَّ ذَلِكَ عَلَى اللَّهِ يَسِيرٌ
20 Zeg: "Reist dus op de aarde rond en kijkt hoe Hij met de schepping is begonnen. Dan laat God de laatste totstandkoming ontstaan. God is almachtig. قُلْ سِيرُوا فِي الْأَرْضِ فَانظُرُوا كَيْفَ بَدَأَ الْخَلْقَ ثُمَّ اللَّهُ يُنشِئُ النَّشْأَةَ الْآخِرَةَ إِنَّ اللَّهَ عَلَى كُلِّ شَيْءٍ قَدِيرٌ
21 Hij bestraft wie Hij wil en Hij erbarmt zich over wie Hij wil en tot Hem worden jullie weer teruggebracht. يُعَذِّبُُ مَن يَشَاء وَيَرْحَمُ مَن يَشَاء وَإِلَيْهِ تُقْلَبُونَ
22 Jullie kunnen er op de aarde niets tegen doen noch in de hemel en jullie hebben buiten God geen beschermer en geen helper." وَمَا أَنتُم بِمُعْجِزِينَ فِي الْأَرْضِ وَلَا فِي السَّمَاء وَمَا لَكُم مِّن دُونِ اللَّهِ مِن وَلِيٍّ وَلَا نَصِيرٍ
23 Zij die ongelovig zijn aan Gods tekenen en aan de ontmoeting met Hem, zij zijn het die aan Mijn barmhartigheid wanhopen. Zij zijn het voor wie er een pijnlijke bestraffing is. وَالَّذِينَ كَفَرُوا بِآيَاتِ اللَّهِ وَلِقَائِهِ أُوْلَئِكَ يَئِسُوا مِن رَّحْمَتِي وَأُوْلَئِكَ لَهُمْ عَذَابٌ أَلِيمٌ
24 Het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: "Doodt hem of verbrandt hem." Maar God redde hem van het vuur. Daarin zijn tekenen voor mensen die geloven. فَمَا كَانَ جَوَابَ قَوْمِهِ إِلَّا أَن قَالُوا اقْتُلُوهُ أَوْ حَرِّقُوهُ فَأَنجَاهُ اللَّهُ مِنَ النَّارِ إِنَّ فِي ذَلِكَ لَآيَاتٍ لِّقَوْمٍ يُؤْمِنُونَ
25 En hij zei: "Jullie hebben je in plaats van God slechts afgoden genomen om jullie onderlinge liefde in het tegenwoordige leven [te bestendigen], maar op de opstandingsdag willen jullie elkaar niet meer kennen en vervloeken jullie elkaar; jullie verblijfplaats is het vuur en jullie zullen geen helpers hebbent * وَقَالَ إِنَّمَا اتَّخَذْتُم مِّن دُونِ اللَّهِ أَوْثَانًا مَّوَدَّةَ بَيْنِكُمْ فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا ثُمَّ يَوْمَ الْقِيَامَةِ يَكْفُرُ بَعْضُكُم بِبَعْضٍ وَيَلْعَنُ بَعْضُكُم بَعْضًا وَمَأْوَاكُمُ النَّارُ وَمَا لَكُم مِّن نَّاصِرِينَ
26 Maar Loet geloofde hem en zei: "Ik wijk naar mijn Heer uit; Hij is de machtige, de wijze." فَآمَنَ لَهُ لُوطٌ وَقَالَ إِنِّي مُهَاجِرٌ إِلَى رَبِّي إِنَّهُ هُوَ الْعَزِيزُ الْحَكِيمُ
27 En Wij hebben hem Ishaak en Ja'koeb geschonken en Wij hebben in zijn nageslacht het profeetschap en het boek tot stand gebracht. En Wij hebben hem zijn loon in het tegenwoordige leven gegeven en in het hiernamaals behoort hij tot de rechtschapenen. وَوَهَبْنَا لَهُ إِسْحَاقَ وَيَعْقُوبَ وَجَعَلْنَا فِي ذُرِّيَّتِهِ النُّبُوَّةَ وَالْكِتَابَ وَآتَيْنَاهُ أَجْرَهُ فِي الدُّنْيَا وَإِنَّهُ فِي الْآخِرَةِ لَمِنَ الصَّالِحِينَ
28 En Loet. Toen hij tot zijn volk zei: "Jullie begaan een gruweldaad die nog niemand van de wereldbewoners vóór jullie heeft begaan. وَلُوطًا إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ إِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ الْفَاحِشَةَ مَا سَبَقَكُم بِهَا مِنْ أَحَدٍ مِّنَ الْعَالَمِينَ
29 Zullen jullie tot mannen komen, struikroverij bedrijven en in jullie samenkomst het verwerpelijke begaan?" Het antwoord van zijn volk was slechts dat zij zeiden: "Breng ons dan de bestraffing van God als jij tot hen die gelijk hebben behoort." أَئِنَّكُمْ لَتَأْتُونَ الرِّجَالَ وَتَقْطَعُونَ السَّبِيلَ وَتَأْتُونَ فِي نَادِيكُمُ الْمُنكَرَ فَمَا كَانَ جَوَابَ قَوْمِهِ إِلَّا أَن قَالُوا ائْتِنَا بِعَذَابِ اللَّهِ إِن كُنتَ مِنَ الصَّادِقِينَ
30 Hij zei: "Mijn Heer, help mij tegen de verderfbrengende mensen." قَالَ رَبِّ انصُرْنِي عَلَى الْقَوْمِ الْمُفْسِدِينَ
31 En toen Onze gezanten met het goede nieuws tot Ibrahiem kwamen zeiden zij: "Wij gaan de mensen van deze stad vernietigen; haar bewoners zijn onrechtplegers." وَلَمَّا جَاءتْ رُسُلُنَا إِبْرَاهِيمَ بِالْبُشْرَى قَالُوا إِنَّا مُهْلِكُو أَهْلِ هَذِهِ الْقَرْيَةِ إِنَّ أَهْلَهَا كَانُوا ظَالِمِينَ
32 Hij zei: "Maar Loet is daar!" Zij zeiden: "Wij weten het best wie daar zijn. Wij zullen hem en zijn familie redden, behalve zijn vrouw; zij behoort tot hen die achterblijven." قَالَ إِنَّ فِيهَا لُوطًا قَالُوا نَحْنُ أَعْلَمُ بِمَن فِيهَا لَنُنَجِّيَنَّهُ وَأَهْلَهُ إِلَّا امْرَأَتَهُ كَانَتْ مِنَ الْغَابِرِينَ
33 En toen Onze gezanten tot Loet kwamen was hij bezorgd over hen en maakte zich ongerust over hen. Maar zij zeiden: "Wees niet bang en wees niet bedroefd; wij zullen jou en jouw familie redden, behalve jouw vrouw; zij behoort tot hen die achterblijven. وَلَمَّا أَن جَاءتْ رُسُلُنَا لُوطًا سِيءَ بِهِمْ وَضَاقَ بِهِمْ ذَرْعًا وَقَالُوا لَا تَخَفْ وَلَا تَحْزَنْ إِنَّا مُنَجُّوكَ وَأَهْلَكَ إِلَّا امْرَأَتَكَ كَانَتْ مِنَ الْغَابِرِينَ
34 Wij zullen over de bewoners van deze stad een plaag uit de hemel laten neerdalen omdat zij verdorven waren." إِنَّا مُنزِلُونَ عَلَى أَهْلِ هَذِهِ الْقَرْيَةِ رِجْزًا مِّنَ السَّمَاء بِمَا كَانُوا يَفْسُقُونَ
35 En Wij lieten er een duidelijk teken van over voor mensen die verstandig zijn. وَلَقَد تَّرَكْنَا مِنْهَا آيَةً بَيِّنَةً لِّقَوْمٍ يَعْقِلُونَ
36 En tot Madjan hun broeder Sjoe'aib. Hij zei: "Mijn volk! Dient God en verwacht de laatste dag en veroorzaakt geen ellende op de aarde door verderf te zaaien." وَإِلَى مَدْيَنَ أَخَاهُمْ شُعَيْبًا فَقَالَ يَا قَوْمِ اعْبُدُوا اللَّهَ وَارْجُوا الْيَوْمَ الْآخِرَ وَلَا تَعْثَوْا فِي الْأَرْضِ مُفْسِدِينَ
37 Maar zij betichtten hem van leugens en toen greep de aardbeving hen en lagen zij 's morgens in hun woning dood op de grond. فَكَذَّبُوهُ فَأَخَذَتْهُمُ الرَّجْفَةُ فَأَصْبَحُوا فِي دَارِهِمْ جَاثِمِينَ
38 En de 'Aad en de Thamoed! Dat is jullie duidelijk geworden uit hun woonhuizen. De satan had voor hen hun daden mooi laten lijken en hun de weg versperd, hoewel zij toch inzicht hadden. وَعَادًا وَثَمُودَ وَقَد تَّبَيَّنَ لَكُم مِّن مَّسَاكِنِهِمْ وَزَيَّنَ لَهُمُ الشَّيْطَانُ أَعْمَالَهُمْ فَصَدَّهُمْ عَنِ السَّبِيلِ وَكَانُوا مُسْتَبْصِرِينَ
39 En Karoen en Fir'aun en Hamaan. Moesa was met de duidelijke bewijzen tot hen gekomen, maar zij waren hoogmoedig in het land en toch konden zij niet ontkomen. وَقَارُونَ وَفِرْعَوْنَ وَهَامَانَ وَلَقَدْ جَاءهُم مُّوسَى بِالْبَيِّنَاتِ فَاسْتَكْبَرُوا فِي الْأَرْضِ وَمَا كَانُوا سَابِقِينَ
40 Dus grepen Wij een ieder voor zijn zonde. Tegen sommigen stuurden Wij een zandstorm. Anderen greep de schreeuw. Weer anderen lieten Wij met de aarde wegzinken en er waren er die Wij lieten verdrinken. Toch was het niet zo dat God hun onrecht aandeed, maar zij deden zichzelf onrecht aan. فَكُلًّا أَخَذْنَا بِذَنبِهِ فَمِنْهُم مَّنْ أَرْسَلْنَا عَلَيْهِ حَاصِبًا وَمِنْهُم مَّنْ أَخَذَتْهُ الصَّيْحَةُ وَمِنْهُم مَّنْ خَسَفْنَا بِهِ الْأَرْضَ وَمِنْهُم مَّنْ أَغْرَقْنَا وَمَا كَانَ اللَّهُ لِيَظْلِمَهُمْ وَلَكِن كَانُوا أَنفُسَهُمْ يَظْلِمُونَ
41 Zij die zich in plaats van God beschermers hebben genomen lijken bijvoorbeeld op de spin die zich een huis genomen heeft. En het brooste huis is toch het huis van de spin. Als zij dat maar wisten. مَثَلُ الَّذِينَ اتَّخَذُوا مِن دُونِ اللَّهِ أَوْلِيَاء كَمَثَلِ الْعَنكَبُوتِ اتَّخَذَتْ بَيْتًا وَإِنَّ أَوْهَنَ الْبُيُوتِ لَبَيْتُ الْعَنكَبُوتِ لَوْ كَانُوا يَعْلَمُونَ
42 God kent alles wat zij in plaats van Hem aanroepen; Hij is de machtige, de wijze. إِنَّ اللَّهَ يَعْلَمُ مَا يَدْعُونَ مِن دُونِهِ مِن شَيْءٍ وَهُوَ الْعَزِيزُ الْحَكِيمُ
43 Dit zijn de vergelijkingen die Wij voor de mensen maken, maar slechts zij die kennis hebben begrijpen ze. وَتِلْكَ الْأَمْثَالُ نَضْرِبُهَا لِلنَّاسِ وَمَا يَعْقِلُهَا إِلَّا الْعَالِمُونَ
44 God heeft de hemelen en de aarde in waarheid geschapen. Daarin is een teken voor de gelovigen. خَلَقَ اللَّهُ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ بِالْحَقِّ إِنَّ فِي ذَلِكَ لَآيَةً لِّلْمُؤْمِنِينَ
45 Lees voor wat aan jou van het boek is geopenbaard en verricht de salaat; de salaat verbiedt wat gruwelijk en verwerpelijk is. Maar het gedenken Gods is geweldiger. En God weet wat jullie doen. * اتْلُ مَا أُوحِيَ إِلَيْكَ مِنَ الْكِتَابِ وَأَقِمِ الصَّلَاةَ إِنَّ الصَّلَاةَ تَنْهَى عَنِ الْفَحْشَاء وَالْمُنكَرِ وَلَذِكْرُ اللَّهِ أَكْبَرُ وَاللَّهُ يَعْلَمُ مَا تَصْنَعُونَ
46 Twist met de mensen van het boek slechts op de beste manier, behalve met degenen onder hen die onrecht plegen, en zegt: "Wij geloven in wat naar ons is neergezonden en in wat naar jullie is neergezonden. Onze god en jullie god is één. En wij geven ons over aan Hem." وَلَا تُجَادِلُوا أَهْلَ الْكِتَابِ إِلَّا بِالَّتِي هِيَ أَحْسَنُ إِلَّا الَّذِينَ ظَلَمُوا مِنْهُمْ وَقُولُوا آمَنَّا بِالَّذِي أُنزِلَ إِلَيْنَا وَأُنزِلَ إِلَيْكُمْ وَإِلَهُنَا وَإِلَهُكُمْ وَاحِدٌ وَنَحْنُ لَهُ مُسْلِمُونَ
47 Zo hebben Wij het boek naar jou neergezonden en zij aan wie Wij het boek gegeven hebben geloven erin. En ook onder dezen hier zijn er die erin geloven. Slechts de ongelovigen verwerpen Onze tekenen. وَكَذَلِكَ أَنزَلْنَا إِلَيْكَ الْكِتَابَ فَالَّذِينَ آتَيْنَاهُمُ الْكِتَابَ يُؤْمِنُونَ بِهِ وَمِنْ هَؤُلَاء مَن يُؤْمِنُ بِهِ وَمَا يَجْحَدُ بِآيَاتِنَا إِلَّا الْكَافِرُونَ
48 Jij hebt tevoren geen boek voorgelezen, noch met je rechterhand opgeschreven; dan zouden zij twijfelen die zeggen dat het niet waar is. وَمَا كُنتَ تَتْلُو مِن قَبْلِهِ مِن كِتَابٍ وَلَا تَخُطُّهُ بِيَمِينِكَ إِذًا لَّارْتَابَ الْمُبْطِلُونَ
49 Integendeel, het zijn duidelijke tekenen in de harten van hen aan wie de kennis gegeven is. Slechts de onrechtplegers verwerpen Onze tekenen. بَلْ هُوَ آيَاتٌ بَيِّنَاتٌ فِي صُدُورِ الَّذِينَ أُوتُوا الْعِلْمَ وَمَا يَجْحَدُ بِآيَاتِنَا إِلَّا الظَّالِمُونَ
50 En zij zeggen: "Had er dan geen teken van zijn Heer vandaan tot hem neergezonden kunnen worden?" Zeg: "De tekenen zijn slechts bij God en ik ben alleen maar een duidelijke waarschuwer." وَقَالُوا لَوْلَا أُنزِلَ عَلَيْهِ آيَاتٌ مِّن رَّبِّهِ قُلْ إِنَّمَا الْآيَاتُ عِندَ اللَّهِ وَإِنَّمَا أَنَا نَذِيرٌ مُّبِينٌ
51 Is het dan niet genoeg voor hen dat Wij tot jou het boek hebben neergezonden dat aan hen wordt voorgelezen? Daarin is barmhartigheid en een vermaning voor mensen die geloven. أَوَلَمْ يَكْفِهِمْ أَنَّا أَنزَلْنَا عَلَيْكَ الْكِتَابَ يُتْلَى عَلَيْهِمْ إِنَّ فِي ذَلِكَ لَرَحْمَةً وَذِكْرَى لِقَوْمٍ يُؤْمِنُونَ
52 Zeg: "God is goed genoeg als getuige tussen mij en jullie. Hij weet wat er in de hemelen en de aarde is. En zij die in het onware geloven en aan God geen geloof hechten, zij zijn het die de verliezers zijn." قُلْ كَفَى بِاللَّهِ بَيْنِي وَبَيْنَكُمْ شَهِيدًا يَعْلَمُ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضِ وَالَّذِينَ آمَنُوا بِالْبَاطِلِ وَكَفَرُوا بِاللَّهِ أُوْلَئِكَ هُمُ الْخَاسِرُونَ
53 En zij willen van jou dat de bestraffing wordt verhaast. En als er geen vastgestelde termijn was, dan was de bestraffing tot hen gekomen; dan was hij onverwachts tot hen gekomen terwijl zij het niet beseften. وَيَسْتَعْجِلُونَكَ بِالْعَذَابِ وَلَوْلَا أَجَلٌ مُّسَمًّى لَجَاءهُمُ الْعَذَابُ وَلَيَأْتِيَنَّهُم بَغْتَةً وَهُمْ لَا يَشْعُرُونَ
54 Zij willen van jou dat de bestraffing wordt verhaast. Welnu, de hel zal de ongelovigen omvatten. يَسْتَعْجِلُونَكَ بِالْعَذَابِ وَإِنَّ جَهَنَّمَ لَمُحِيطَةٌ بِالْكَافِرِينَ
55 Op de dag dat de bestraffing hen van boven af en van onder hun voeten vandaan bedekt en Hij zegt: "Proeft wat jullie aan het doen waren." يَوْمَ يَغْشَاهُمُ الْعَذَابُ مِن فَوْقِهِمْ وَمِن تَحْتِ أَرْجُلِهِمْ وَيَقُولُ ذُوقُوا مَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ
56 Mijn dienaren die geloven! Mijn aarde is ruim, dient Mij dus! يَا عِبَادِيَ الَّذِينَ آمَنُوا إِنَّ أَرْضِي وَاسِعَةٌ فَإِيَّايَ فَاعْبُدُونِ
57 Iedereen zal de dood proeven; dan zullen jullie tot Ons teruggebracht worden. كُلُّ نَفْسٍ ذَائِقَةُ الْمَوْتِ ثُمَّ إِلَيْنَا تُرْجَعُونَ
58 En aan hen die geloven en de deugdelijke daden doen zullen Wij [feest]zalen toewijzen in de tuin waar de rivieren onderdoor stromen; zij zullen altijd daarin blijven. Dat is pas een goed loon voor hen die [goed] doen, وَالَّذِينَ آمَنُوا وَعَمِلُوا الصَّالِحَاتِ لَنُبَوِّئَنَّهُم مِّنَ الْجَنَّةِ غُرَفًا تَجْرِي مِن تَحْتِهَا الْأَنْهَارُ خَالِدِينَ فِيهَا نِعْمَ أَجْرُ الْعَامِلِينَ
59 die geduldig volharden en op hun Heer hun vertrouwen stellen. الَّذِينَ صَبَرُوا وَعَلَى رَبِّهِمْ يَتَوَكَّلُونَ
60 En hoeveel dieren zijn er die hun levensbehoeften niet dragen. God voorziet in hun onderhoud en dat van jullie; Hij is de horende, de wetende. وَكَأَيِّن مِن دَابَّةٍ لَا تَحْمِلُ رِزْقَهَا اللَّهُ يَرْزُقُهَا وَإِيَّاكُمْ وَهُوَ السَّمِيعُ الْعَلِيمُ
61 Maar als jij hun vraagt wie de hemelen en de aarde geschapen en de zon en de maan dienstbaar gemaakt heeft, dan zeggen zij: "God." Hoe kunnen zij dan zo zijn afgeleid? وَلَئِن سَأَلْتَهُم مَّنْ خَلَقَ السَّمَاوَاتِ وَالْأَرْضَ وَسَخَّرَ الشَّمْسَ وَالْقَمَرَ لَيَقُولُنَّ اللَّهُ فَأَنَّى يُؤْفَكُونَ
62 God voorziet ruimschoots in het levensonderhoud van wie Hij wil en ook met mate. God is alwetend. اللَّهُ يَبْسُطُ الرِّزْقَ لِمَن يَشَاء مِنْ عِبَادِهِ وَيَقْدِرُ لَهُ إِنَّ اللَّهَ بِكُلِّ شَيْءٍ عَلِيمٌ
63 En als jij hun vraagt wie uit de hemel water laat neerdalen om daarmee de aarde te doen herleven nadat zij dood was dan zeggen zij: "God." Zeg: "Lof zij God!" Maar de meesten van hen zijn niet verstandig. وَلَئِن سَأَلْتَهُم مَّن نَّزَّلَ مِنَ السَّمَاء مَاء فَأَحْيَا بِهِ الْأَرْضَ مِن بَعْدِ مَوْتِهَا لَيَقُولُنَّ اللَّهُ قُلِ الْحَمْدُ لِلَّهِ بَلْ أَكْثَرُهُمْ لَا يَعْقِلُونَ
64 Dit tegenwoordige leven is slechts tijdverdrijf en spel, maar de laatste woning, dat is het ware leven. Als zij het maar wisten. وَمَا هَذِهِ الْحَيَاةُ الدُّنْيَا إِلَّا لَهْوٌ وَلَعِبٌ وَإِنَّ الدَّارَ الْآخِرَةَ لَهِيَ الْحَيَوَانُ لَوْ كَانُوا يَعْلَمُونَ
65 En wanneer zij aan boord van een schip gaan roepen zij God aan terwijl zij de godsdienst geheel aan Hem wijden, maar wanneer Hij hen dan gered en aan land gebracht heeft, dan bedrijven zij veelgodendienst فَإِذَا رَكِبُوا فِي الْفُلْكِ دَعَوُا اللَّهَ مُخْلِصِينَ لَهُ الدِّينَ فَلَمَّا نَجَّاهُمْ إِلَى الْبَرِّ إِذَا هُمْ يُشْرِكُونَ
66 om ondankbaar te zijn voor wat Wij hun gegeven hebben en om te genieten. Maar zij zullen het weten! لِيَكْفُرُوا بِمَا آتَيْنَاهُمْ وَلِيَتَمَتَّعُوا فَسَوْفَ يَعْلَمُونَ
67 Hebben zij dan niet gezien dat Wij een heilige en veilige plaats gemaakt hebben, terwijl de mensen rondom weggerukt worden? Geloven zij dan in de onzin, terwijl zij aan Gods genade geen geloof hechten? أَوَلَمْ يَرَوْا أَنَّا جَعَلْنَا حَرَمًا آمِنًا وَيُتَخَطَّفُ النَّاسُ مِنْ حَوْلِهِمْ أَفَبِالْبَاطِلِ يُؤْمِنُونَ وَبِنِعْمَةِ اللَّهِ يَكْفُرُونَ
68 En wie is er zondiger dan wie over God bedrog verzint of de waarheid loochent wanneer zij tot hem komt? Is er in de hel niet een verblijfplaats voor de ongelovigen? وَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّنِ افْتَرَى عَلَى اللَّهِ كَذِبًا أَوْ كَذَّبَ بِالْحَقِّ لَمَّا جَاءهُ أَلَيْسَ فِي جَهَنَّمَ مَثْوًى لِّلْكَافِرِينَ
69 En hen die zich voor Ons inzetten zullen Wij op Onze wegen leiden. God is met hen die goed doen. وَالَّذِينَ جَاهَدُوا فِينَا لَنَهْدِيَنَّهُمْ سُبُلَنَا وَإِنَّ اللَّهَ لَمَعَ الْمُحْسِنِينَ
;