Yunus

Change Language
Change Surah
Change Recitation

Dutch: Fred Leemhuis

Play All
# Translation Ayah
1 A[lif] L[aam] R[aa?]. Dat zijn de tekenen van het wijze boek. الر تِلْكَ آيَاتُ الْكِتَابِ الْحَكِيمِ
2 Is het voor de mensen verbazingwekkend dat Wij aan een man uit hun midden geopenbaard hebben: "Waarschuw de mensen en verkondig het goede nieuws aan hen die geloven dat zij een betrouwbare voorrang bij hun Heer hebben"? De ongelovigen zeggen: "Dit is toch duidelijk een tovenaar." أَكَانَ لِلنَّاسِ عَجَبًا أَنْ أَوْحَيْنَا إِلَى رَجُلٍ مِّنْهُمْ أَنْ أَنذِرِ النَّاسَ وَبَشِّرِ الَّذِينَ آمَنُواْ أَنَّ لَهُمْ قَدَمَ صِدْقٍ عِندَ رَبِّهِمْ قَالَ الْكَافِرُونَ إِنَّ هَـذَا لَسَاحِرٌ مُّبِينٌ
3 Jullie Heer is God die de hemelen en de aarde in zes dagen geschapen heeft. Toen vestigde Hij zich op de troon om het bestuur te regelen. En er is geen bemiddelaar dan na Zijn toestemming. Dat is God jullie Heer, dient Hem dus. Zullen jullie je dan niet laten vermanen? إِنَّ رَبَّكُمُ اللّهُ الَّذِي خَلَقَ السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضَ فِي سِتَّةِ أَيَّامٍ ثُمَّ اسْتَوَى عَلَى الْعَرْشِ يُدَبِّرُ الأَمْرَ مَا مِن شَفِيعٍ إِلاَّ مِن بَعْدِ إِذْنِهِ ذَلِكُمُ اللّهُ رَبُّكُمْ فَاعْبُدُوهُ أَفَلاَ تَذَكَّرُونَ
4 Tot Hem is jullie terugkeer, gezamenlijk. Dat is in waarheid Gods toezegging. Hij begint de schepping en Hij herhaalt haar dan om hen die geloven en de deugdelijke daden doen in rechtvaardigheid te belonen. Maar voor hen die ongelovig zijn is er een drank van gloeiend water en een pijnlijke bestraffing omdat zij ongelovig waren. إِلَيْهِ مَرْجِعُكُمْ جَمِيعًا وَعْدَ اللّهِ حَقًّا إِنَّهُ يَبْدَأُ الْخَلْقَ ثُمَّ يُعِيدُهُ لِيَجْزِيَ الَّذِينَ آمَنُواْ وَعَمِلُواْ الصَّالِحَاتِ بِالْقِسْطِ وَالَّذِينَ كَفَرُواْ لَهُمْ شَرَابٌ مِّنْ حَمِيمٍ وَعَذَابٌ أَلِيمٌ بِمَا كَانُواْ يَكْفُرُونَ
5 Hij is het die de zon gemaakt heeft als verlichting en de maan als een licht en die ervoor standen heeft verordend opdat jullie het aantal van de jaren en de berekening weten. God heeft dat slechts in waarheid geschapen. Hij zet de tekenen uiteen voor mensen die weten. هُوَ الَّذِي جَعَلَ الشَّمْسَ ضِيَاء وَالْقَمَرَ نُورًا وَقَدَّرَهُ مَنَازِلَ لِتَعْلَمُواْ عَدَدَ السِّنِينَ وَالْحِسَابَ مَا خَلَقَ اللّهُ ذَلِكَ إِلاَّ بِالْحَقِّ يُفَصِّلُ الآيَاتِ لِقَوْمٍ يَعْلَمُونَ
6 In het verschil van nacht en dag en in wat God geschapen heeft in de hemelen en de aarde zijn tekenen voor mensen die godvrezend zijn. إِنَّ فِي اخْتِلاَفِ اللَّيْلِ وَالنَّهَارِ وَمَا خَلَقَ اللّهُ فِي السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ لآيَاتٍ لِّقَوْمٍ يَتَّقُونَ
7 Zij die niet hopen op de ontmoeting met Ons, tevreden zijn met het tegenwoordige leven en er zich gerust in voelen en zij die niet op Onze tekenen letten, إَنَّ الَّذِينَ لاَ يَرْجُونَ لِقَاءنَا وَرَضُواْ بِالْحَياةِ الدُّنْيَا وَاطْمَأَنُّواْ بِهَا وَالَّذِينَ هُمْ عَنْ آيَاتِنَا غَافِلُونَ
8 zij zijn het voor wie de hel de verblijfplaats is voor wat zij begaan hebben. أُوْلَـئِكَ مَأْوَاهُمُ النُّارُ بِمَا كَانُواْ يَكْسِبُونَ
9 Hen die geloven en de deugdelijke daden doen zal hun Heer wegens hun geloof op het goede pad voeren: onder hen stromen de rivieren in de tuinen van de gelukzaligheid. إِنَّ الَّذِينَ آمَنُواْ وَعَمِلُواْ الصَّالِحَاتِ يَهْدِيهِمْ رَبُّهُمْ بِإِيمَانِهِمْ تَجْرِي مِن تَحْتِهِمُ الأَنْهَارُ فِي جَنَّاتِ النَّعِيمِ
10 Hun uitroep daarin zal zijn: "U zij geprezen, o God!", hun begroeting daarin zal zijn: "Vrede" en hun slotuitroep: "Lof zij God, de Heer van de wereldbewoners." دَعْوَاهُمْ فِيهَا سُبْحَانَكَ اللَّهُمَّ وَتَحِيَّتُهُمْ فِيهَا سَلاَمٌ وَآخِرُ دَعْوَاهُمْ أَنِ الْحَمْدُ لِلّهِ رَبِّ الْعَالَمِينَ
11 Als God het slechte voor de mensen zo zou verhaasten als zij het goede zouden willen verhaasten dan was voor hen hun termijn reeds ten einde. Maar Wij laten hen die niet hopen op de ontmoeting met Ons in hun onbeschaamdheid doorgaan met dwalen. وَلَوْ يُعَجِّلُ اللّهُ لِلنَّاسِ الشَّرَّ اسْتِعْجَالَهُم بِالْخَيْرِ لَقُضِيَ إِلَيْهِمْ أَجَلُهُمْ فَنَذَرُ الَّذِينَ لاَ يَرْجُونَ لِقَاءنَا فِي طُغْيَانِهِمْ يَعْمَهُونَ
12 En wanneer de mens tegenspoed treft roept hij Ons aan, op zijn zij of zittend of staand, maar wanneer Wij zijn tegenspoed voor hem opgeheven hebben gaat hij verder alsof hij Ons niet had aangeroepen wegens tegenspoed die hem had getroffen. Zo is voor de onmatigen wat zij aan het doen waren aantrekkelijk gemaakt. وَإِذَا مَسَّ الإِنسَانَ الضُّرُّ دَعَانَا لِجَنبِهِ أَوْ قَاعِدًا أَوْ قَآئِمًا فَلَمَّا كَشَفْنَا عَنْهُ ضُرَّهُ مَرَّ كَأَن لَّمْ يَدْعُنَا إِلَى ضُرٍّ مَّسَّهُ كَذَلِكَ زُيِّنَ لِلْمُسْرِفِينَ مَا كَانُواْ يَعْمَلُونَ
13 En Wij hebben de generaties die er voor jullie tijd waren vernietigd toen zij onrecht pleegden. Hun gezanten kwamen met de duidelijke bewijzen tot hen, maar zij waren niet zo dat zij geloofden. Zo vergelden Wij aan de misdadige mensen. وَلَقَدْ أَهْلَكْنَا الْقُرُونَ مِن قَبْلِكُمْ لَمَّا ظَلَمُواْ وَجَاءتْهُمْ رُسُلُهُم بِالْبَيِّنَاتِ وَمَا كَانُواْ لِيُؤْمِنُواْ كَذَلِكَ نَجْزِي الْقَوْمَ الْمُجْرِمِين
14 Toen hebben Wij jullie na hen als opvolgers op de aarde gezet om te kijken hoe jullie het zouden doen. ثُمَّ جَعَلْنَاكُمْ خَلاَئِفَ فِي الأَرْضِ مِن بَعْدِهِم لِنَنظُرَ كَيْفَ تَعْمَلُونَ
15 En wanneer Onze tekenen aan hen als duidelijke bewijzen worden voorgelezen, zeggen zij die niet op de ontmoeting met Ons hopen: "Kom met een andere Koran dan deze of verander hem." Zeg: "Het komt mij niet toe hem uit mijzelf te veranderen; ik volg alleen maar wat aan mij wordt geopenbaard. Ik vrees, als ik mijn Heer ongehoorzaam ben, voor een bestraffing op een geweldige dag." وَإِذَا تُتْلَى عَلَيْهِمْ آيَاتُنَا بَيِّنَاتٍ قَالَ الَّذِينَ لاَ يَرْجُونَ لِقَاءنَا ائْتِ بِقُرْآنٍ غَيْرِ هَـذَا أَوْ بَدِّلْهُ قُلْ مَا يَكُونُ لِي أَنْ أُبَدِّلَهُ مِن تِلْقَاء نَفْسِي إِنْ أَتَّبِعُ إِلاَّ مَا يُوحَى إِلَيَّ إِنِّي أَخَافُ إِنْ عَصَيْتُ رَبِّي عَذَابَ يَوْمٍ عَظِيمٍ
16 Zeg: "Als God gewild had, zou ik hem jullie niet voorgelezen hebben en zou Hij hem jullie niet hebben laten weten. Ik heb toch voordien een leven lang bij jullie gewoond. Hebben jullie dan geen verstand?" قُل لَّوْ شَاء اللّهُ مَا تَلَوْتُهُ عَلَيْكُمْ وَلاَ أَدْرَاكُم بِهِ فَقَدْ لَبِثْتُ فِيكُمْ عُمُرًا مِّن قَبْلِهِ أَفَلاَ تَعْقِلُونَ
17 En wie is er zondiger dan hij die over God bedrog verzint of Zijn tekenen loochent? Het zal de boosdoeners zeker niet welgaan. فَمَنْ أَظْلَمُ مِمَّنِ افْتَرَى عَلَى اللّهِ كَذِبًا أَوْ كَذَّبَ بِآيَاتِهِ إِنَّهُ لاَ يُفْلِحُ الْمُجْرِمُونَ
18 En zij dienen in plaats van God wat hen niet schaadt en niet nut en zij zeggen: "Dezen zijn onze bemiddelaars bij God." Zeg: "Willen jullie dan aan God iets meedelen wat Hij in de hemelen en op de aarde niet kent?" Hij zij geprezen, verheven als Hij is boven wat zij aan Hem als metgezellen toevoegen. وَيَعْبُدُونَ مِن دُونِ اللّهِ مَا لاَ يَضُرُّهُمْ وَلاَ يَنفَعُهُمْ وَيَقُولُونَ هَـؤُلاء شُفَعَاؤُنَا عِندَ اللّهِ قُلْ أَتُنَبِّئُونَ اللّهَ بِمَا لاَ يَعْلَمُ فِي السَّمَاوَاتِ وَلاَ فِي الأَرْضِ سُبْحَانَهُ وَتَعَالَى عَمَّا يُشْرِكُونَ
19 De mensen waren [oorspronkelijk] slechts één gemeenschap, maar toen werden zij het oneens. En als er al niet eerder een woord van jouw Heer gekomen was, dan was er tussen hen al een beslissing getroffen over dat waarover zij het oneens zijn. وَمَا كَانَ النَّاسُ إِلاَّ أُمَّةً وَاحِدَةً فَاخْتَلَفُواْ وَلَوْلاَ كَلِمَةٌ سَبَقَتْ مِن رَّبِّكَ لَقُضِيَ بَيْنَهُمْ فِيمَا فِيهِ يَخْتَلِفُونَ
20 En zij zeggen: "Had er dan niet een teken van zijn Heer tot hem neergezonden kunnen worden?" Zeg dan: "Het verborgene behoort God toe. Wachten jullie dus maar af; ik wacht met jullie ook af." وَيَقُولُونَ لَوْلاَ أُنزِلَ عَلَيْهِ آيَةٌ مِّن رَّبِّهِ فَقُلْ إِنَّمَا الْغَيْبُ لِلّهِ فَانْتَظِرُواْ إِنِّي مَعَكُم مِّنَ الْمُنتَظِرِينَ
21 En wanneer Wij de mensen barmhartigheid laten proeven na een rampspoed die hen getroffen heeft dan hebben zij meteen iets te beramen tegen Onze tekenen. Zeg: "God is sneller in het beramen. Onze gezanten schrijven op wat jullie beramen." وَإِذَا أَذَقْنَا النَّاسَ رَحْمَةً مِّن بَعْدِ ضَرَّاء مَسَّتْهُمْ إِذَا لَهُم مَّكْرٌ فِي آيَاتِنَا قُلِ اللّهُ أَسْرَعُ مَكْرًا إِنَّ رُسُلَنَا يَكْتُبُونَ مَا تَمْكُرُونَ
22 Hij is het die jullie op het vasteland en op zee laat reizen totdat er, wanneer zij op de schepen zijn die hen met een goede wind meevoeren en zij zich erover verheugen, tot hen een stormwind komt en de golven van overal komen en zij denken dat zij omkomen. Dan roepen zij God aan waarbij zij de godsdienst geheel aan Hem wijden: "Als U ons hieruit redt dan behoren wij tot hen die dank betuigen." هُوَ الَّذِي يُسَيِّرُكُمْ فِي الْبَرِّ وَالْبَحْرِ حَتَّى إِذَا كُنتُمْ فِي الْفُلْكِ وَجَرَيْنَ بِهِم بِرِيحٍ طَيِّبَةٍ وَفَرِحُواْ بِهَا جَاءتْهَا رِيحٌ عَاصِفٌ وَجَاءهُمُ الْمَوْجُ مِن كُلِّ مَكَانٍ وَظَنُّواْ أَنَّهُمْ أُحِيطَ بِهِمْ دَعَوُاْ اللّهَ مُخْلِصِينَ لَهُ الدِّينَ لَئِنْ أَنجَيْتَنَا مِنْ هَـذِهِ لَنَكُونَنِّ مِنَ الشَّاكِرِينَ
23 Maar wanneer Hij hen gered heeft gedragen zij zich op de aarde meteen weer onrechtmatig. O mensen, jullie zelfzucht is ten koste van jullie zelf; het is slechts het genot van het tegenwoordige leven. Daarna is jullie terugkeer tot Ons. Wij zullen jullie dan meedelen wat jullie aan het doen waren. فَلَمَّا أَنجَاهُمْ إِذَا هُمْ يَبْغُونَ فِي الأَرْضِ بِغَيْرِ الْحَقِّ يَا أَيُّهَا النَّاسُ إِنَّمَا بَغْيُكُمْ عَلَى أَنفُسِكُم مَّتَاعَ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا ثُمَّ إِلَينَا مَرْجِعُكُمْ فَنُنَبِّئُكُم بِمَا كُنتُمْ تَعْمَلُونَ
24 Het tegenwoordige leven lijkt bijvoorbeeld op water dat Wij laten neerdalen uit de hemel. De planten van de aarde die door de mensen en het vee gegeten worden groeien daardoor in [bonte] mengeling totdat dan, wanneer de aarde de tooi ervan aangenomen heeft en ermee versierd is en haar bewoners denken dat zij er over kunnen beschikken, Onze beslissing 's nachts of overdag tot ze komt. Wij maken het dan tot een stoppelveld alsof het niet nog gisteren gebloeid had. Zo zetten Wij de tekenen uiteen voor mensen die nadenken. إِنَّمَا مَثَلُ الْحَيَاةِ الدُّنْيَا كَمَاء أَنزَلْنَاهُ مِنَ السَّمَاء فَاخْتَلَطَ بِهِ نَبَاتُ الأَرْضِ مِمَّا يَأْكُلُ النَّاسُ وَالأَنْعَامُ حَتَّىَ إِذَا أَخَذَتِ الأَرْضُ زُخْرُفَهَا وَازَّيَّنَتْ وَظَنَّ أَهْلُهَا أَنَّهُمْ قَادِرُونَ عَلَيْهَا أَتَاهَا أَمْرُنَا لَيْلاً أَوْ نَهَارًا فَجَعَلْنَاهَا حَصِيدًا كَأَن لَّمْ تَغْنَ بِالأَمْسِ كَذَلِكَ نُفَصِّلُ الآيَاتِ لِقَوْمٍ يَتَفَكَّرُونَ
25 En God roept op tot de woning van de vrede en Hij voert wie Hij wil op een juiste weg. وَاللّهُ يَدْعُو إِلَى دَارِ السَّلاَمِ وَيَهْدِي مَن يَشَاء إِلَى صِرَاطٍ مُّسْتَقِيمٍ
26 Voor hen die goed doen is er het beste en nog meer; hun gezichten zullen niet met grauwheid of vernedering worden overdekt. Zij zijn het die in de tuin thuishoren; zij zullen daarin altijd blijven. لِّلَّذِينَ أَحْسَنُواْ الْحُسْنَى وَزِيَادَةٌ وَلاَ يَرْهَقُ وُجُوهَهُمْ قَتَرٌ وَلاَ ذِلَّةٌ أُوْلَـئِكَ أَصْحَابُ الْجَنَّةِ هُمْ فِيهَا خَالِدُونَ
27 Maar voor hen die de slechte daden begaan is de vergelding voor een slechte daad iets overeenkomstigs; zij zullen met vernedering overdekt worden. Zij hebben tegen God geen beschermer. Het is alsof hun gezichten bedekt zijn met stukken van de duistere nacht. Zij zijn het die in het vuur thuishoren; daarin zullen zij altijd blijven. وَالَّذِينَ كَسَبُواْ السَّيِّئَاتِ جَزَاء سَيِّئَةٍ بِمِثْلِهَا وَتَرْهَقُهُمْ ذِلَّةٌ مَّا لَهُم مِّنَ اللّهِ مِنْ عَاصِمٍ كَأَنَّمَا أُغْشِيَتْ وُجُوهُهُمْ قِطَعًا مِّنَ اللَّيْلِ مُظْلِمًا أُوْلَـئِكَ أَصْحَابُ النَّارِ هُمْ فِيهَا خَالِدُونَ
28 En op de dag dat Wij hen allen verzamelen, dan zullen Wij tot de aanhangers van het veelgodendom zeggen: "Op jullie plaats, jullie en jullie [zogenaamd goddelijke] metgezellen!" En dan brengen Wij scheiding tussen hen aan. En hun [zogenaamd goddelijke] metgezellen zeggen: "Ons hebben jullie niet gediend. وَيَوْمَ نَحْشُرُهُمْ جَمِيعًا ثُمَّ نَقُولُ لِلَّذِينَ أَشْرَكُواْ مَكَانَكُمْ أَنتُمْ وَشُرَكَآؤُكُمْ فَزَيَّلْنَا بَيْنَهُمْ وَقَالَ شُرَكَآؤُهُم مَّا كُنتُمْ إِيَّانَا تَعْبُدُونَ
29 God is goed genoeg als getuige tussen ons en jullie. Wij hebben niet op jullie eredienst gelet." فَكَفَى بِاللّهِ شَهِيدًا بَيْنَنَا وَبَيْنَكُمْ إِن كُنَّا عَنْ عِبَادَتِكُمْ لَغَافِلِينَ
30 Daar zal iedere ziel ondervinden wat zij vroeger gedaan heeft. Dan worden zij tot God, hun ware beschermheer, teruggebracht en wat zij verzonnen hebben zijn zij kwijt. هُنَالِكَ تَبْلُو كُلُّ نَفْسٍ مَّا أَسْلَفَتْ وَرُدُّواْ إِلَى اللّهِ مَوْلاَهُمُ الْحَقِّ وَضَلَّ عَنْهُم مَّا كَانُواْ يَفْتَرُونَ
31 Zeg: "Wie voorziet in jullie onderhoud vanuit de hemel en de aarde? Of wie heerst over horen en zien? En wie laat het levende uit het dode voortkomen en laat het dode uit het levende voortkomen? En wie regelt het bestuur?" Zij zullen zeggen: "God." Zeg: "Zullen jullie dan niet godvrezend worden?" قُلْ مَن يَرْزُقُكُم مِّنَ السَّمَاء وَالأَرْضِ أَمَّن يَمْلِكُ السَّمْعَ والأَبْصَارَ وَمَن يُخْرِجُ الْحَيَّ مِنَ الْمَيِّتِ وَيُخْرِجُ الْمَيَّتَ مِنَ الْحَيِّ وَمَن يُدَبِّرُ الأَمْرَ فَسَيَقُولُونَ اللّهُ فَقُلْ أَفَلاَ تَتَّقُونَ
32 Dat is God jullie Heer. Wat is er dan na de waarheid nog, behalve dwaling? Hoe kunnen jullie dan zo afgeleid worden? فَذَلِكُمُ اللّهُ رَبُّكُمُ الْحَقُّ فَمَاذَا بَعْدَ الْحَقِّ إِلاَّ الضَّلاَلُ فَأَنَّى تُصْرَفُونَ
33 Zo werd het woord van jouw Heer bewaarheid tegen hen die verdorven zijn, omdat zij niet geloven. كَذَلِكَ حَقَّتْ كَلِمَتُ رَبِّكَ عَلَى الَّذِينَ فَسَقُواْ أَنَّهُمْ لاَ يُؤْمِنُونَ
34 Zeg: "Is er onder jullie [zogenaamd goddelijke] metgezellen iemand die de schepping begint en haar daarna herhaalt?" Zeg: "God begint de schepping en herhaalt haar daarna. Hoe kunnen jullie je zo laten verstrooien?" قُلْ هَلْ مِن شُرَكَآئِكُم مَّن يَبْدَأُ الْخَلْقَ ثُمَّ يُعِيدُهُ قُلِ اللّهُ يَبْدَأُ الْخَلْقَ ثُمَّ يُعِيدُهُ فَأَنَّى تُؤْفَكُونَ
35 Zeg: "Is er onder jullie [zogenaamd goddelijke] metgezellen iemand die tot de waarheid leidt?" Zeg: "God leidt tot de waarheid." Heeft dan iemand die tot de waarheid leidt er meer recht op gevolgd te worden of iemand die het goede pad niet volgt, maar zelf de goede richting gewezen moet worden? Wat is er dan met jullie? Hoe kunnen jullie oordelen? قُلْ هَلْ مِن شُرَكَآئِكُم مَّن يَهْدِي إِلَى الْحَقِّ قُلِ اللّهُ يَهْدِي لِلْحَقِّ أَفَمَن يَهْدِي إِلَى الْحَقِّ أَحَقُّ أَن يُتَّبَعَ أَمَّن لاَّ يَهِدِّيَ إِلاَّ أَن يُهْدَى فَمَا لَكُمْ كَيْفَ تَحْكُمُونَ
36 De meesten van hen volgen slechts een vermoeden, maar vermoeden baat tegen de waarheid niets. God weet wat zij doen. وَمَا يَتَّبِعُ أَكْثَرُهُمْ إِلاَّ ظَنًّا إَنَّ الظَّنَّ لاَ يُغْنِي مِنَ الْحَقِّ شَيْئًا إِنَّ اللّهَ عَلَيمٌ بِمَا يَفْعَلُونَ
37 Het is niet zo dat deze Koran buiten God om verzonnen kan worden, maar het is een bevestiging van wat er voordien al was en de uiteenzetting door de Heer van de wereldbewoners van het boek waaraan geen twijfel is. وَمَا كَانَ هَـذَا الْقُرْآنُ أَن يُفْتَرَى مِن دُونِ اللّهِ وَلَـكِن تَصْدِيقَ الَّذِي بَيْنَ يَدَيْهِ وَتَفْصِيلَ الْكِتَابِ لاَ رَيْبَ فِيهِ مِن رَّبِّ الْعَالَمِينَ
38 Of zeggen zij: "Hij heeft het verzonnen"? Zeg: "Komt dan met een overeenkomstige soera en roept wie jullie er buiten God om kunnen oproepen maar op, als jullie gelijk hebben." أَمْ يَقُولُونَ افْتَرَاهُ قُلْ فَأْتُواْ بِسُورَةٍ مِّثْلِهِ وَادْعُواْ مَنِ اسْتَطَعْتُم مِّن دُونِ اللّهِ إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ
39 Welnee, zij loochenen wat zij niet met hun kennis kunnen omvatten en waarvan de uitleg nog niet tot hen gekomen is. Zo hebben zij die er voor hun tijd waren ook van leugens beticht. Kijk dan hoe het einde was van de onrechtplegers. بَلْ كَذَّبُواْ بِمَا لَمْ يُحِيطُواْ بِعِلْمِهِ وَلَمَّا يَأْتِهِمْ تَأْوِيلُهُ كَذَلِكَ كَذَّبَ الَّذِينَ مِن قَبْلِهِمْ فَانظُرْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الظَّالِمِينَ
40 En onder hen zijn er die erin geloven en onder hen zijn er die er niet in geloven, maar jouw Heer kent de verderfbrengers het best. وَمِنهُم مَّن يُؤْمِنُ بِهِ وَمِنْهُم مَّن لاَّ يُؤْمِنُ بِهِ وَرَبُّكَ أَعْلَمُ بِالْمُفْسِدِينَ
41 En als zij jou van leugens betichten, zeg dan: "Voor mij is wat ik doe en voor jullie wat jullie doen. Jullie hebben niets te maken met wat ik doe en ik heb niets te maken met wat jullie doen." وَإِن كَذَّبُوكَ فَقُل لِّي عَمَلِي وَلَكُمْ عَمَلُكُمْ أَنتُمْ بَرِيئُونَ مِمَّا أَعْمَلُ وَأَنَاْ بَرِيءٌ مِّمَّا تَعْمَلُونَ
42 En onder hen zijn er die naar jou luisteren, maar ben jij het die de doven kunt laten horen, ook als zij geen verstand hebben? وَمِنْهُم مَّن يَسْتَمِعُونَ إِلَيْكَ أَفَأَنتَ تُسْمِعُ الصُّمَّ وَلَوْ كَانُواْ لاَ يَعْقِلُونَ
43 En onder hen zijn er die naar jou kijken, maar ben jij het die de blinden kunt leiden, ook als zij geen inzicht hebben? وَمِنهُم مَّن يَنظُرُ إِلَيْكَ أَفَأَنتَ تَهْدِي الْعُمْيَ وَلَوْ كَانُواْ لاَ يُبْصِرُونَ
44 God doet de mensen geen enkel onrecht aan, maar de mensen doen zichzelf onrecht aan. إِنَّ اللّهَ لاَ يَظْلِمُ النَّاسَ شَيْئًا وَلَـكِنَّ النَّاسَ أَنفُسَهُمْ يَظْلِمُونَ
45 En op de dag dat Hij hen verzamelt, is het alsof het voor hen maar een uur van de dag geduurd heeft, terwijl zij elkaar herkennen. Zij die de ontmoeting met God loochenden zijn verloren; zij volgden het goede pad niet. وَيَوْمَ يَحْشُرُهُمْ كَأَن لَّمْ يَلْبَثُواْ إِلاَّ سَاعَةً مِّنَ النَّهَارِ يَتَعَارَفُونَ بَيْنَهُمْ قَدْ خَسِرَ الَّذِينَ كَذَّبُواْ بِلِقَاء اللّهِ وَمَا كَانُواْ مُهْتَدِينَ
46 Of Wij jou iets van wat Wij hun toezeggen laten zien of dat Wij jou wegnemen, tot Ons is hun terugkeer. God is dan getuige over wat zij doen. وَإِمَّا نُرِيَنَّكَ بَعْضَ الَّذِي نَعِدُهُمْ أَوْ نَتَوَفَّيَنَّكَ فَإِلَيْنَا مَرْجِعُهُمْ ثُمَّ اللّهُ شَهِيدٌ عَلَى مَا يَفْعَلُونَ
47 En voor elke gemeenschap is er een gezant. Wanneer dan hun gezant tot hen komt wordt tussen hen met rechtvaardigheid beslist en hun wordt geen onrecht aangedaan. وَلِكُلِّ أُمَّةٍ رَّسُولٌ فَإِذَا جَاء رَسُولُهُمْ قُضِيَ بَيْنَهُم بِالْقِسْطِ وَهُمْ لاَ يُظْلَمُونَ
48 En zij zeggen: "Wanneer zal deze aanzegging zich voordoen, als jullie gelijk hebben?" وَيَقُولُونَ مَتَى هَـذَا الْوَعْدُ إِن كُنتُمْ صَادِقِينَ
49 Zeg: "Ik geen heb macht om mezelf tot schade of tot nut te zijn, afgezien van wat God wil. Voor iedere gemeenschap is er een termijn; wanneer hun termijn komt dan zullen zij geen uur te laat ontboden worden noch te vroeg." قُل لاَّ أَمْلِكُ لِنَفْسِي ضَرًّا وَلاَ نَفْعًا إِلاَّ مَا شَاء اللّهُ لِكُلِّ أُمَّةٍ أَجَلٌ إِذَا جَاء أَجَلُهُمْ فَلاَ يَسْتَأْخِرُونَ سَاعَةً وَلاَ يَسْتَقْدِمُونَ
50 Zeg: "Hoe zien jullie het? Als Zijn bestraffing 's nachts tot jullie komt of overdag -- wat zouden de boosdoeners er dan van willen verhaasten? -- قُلْ أَرَأَيْتُمْ إِنْ أَتَاكُمْ عَذَابُهُ بَيَاتًا أَوْ نَهَارًا مَّاذَا يَسْتَعْجِلُ مِنْهُ الْمُجْرِمُونَ
51 zullen jullie dan wanneer het gebeurt erin geloven? Nu wel? En jullie hadden het nog wel willen verhaasten." أَثُمَّ إِذَا مَا وَقَعَ آمَنْتُم بِهِ آلآنَ وَقَدْ كُنتُم بِهِ تَسْتَعْجِلُونَ
52 Dan wordt tegen hen die onrecht plegen gezegd: "Proeft de altijddurende bestraffing. Wordt aan jullie iets anders vergolden dan wat jullie begaan hebben?" * ثُمَّ قِيلَ لِلَّذِينَ ظَلَمُواْ ذُوقُواْ عَذَابَ الْخُلْدِ هَلْ تُجْزَوْنَ إِلاَّ بِمَا كُنتُمْ تَكْسِبُونَ
53 En zij zullen jou vragen om mee te delen of het waar is. Zeg: "Ja, bij mijn Heer het is waar en jullie kunnen er niets tegen doen." وَيَسْتَنبِئُونَكَ أَحَقٌّ هُوَ قُلْ إِي وَرَبِّي إِنَّهُ لَحَقٌّ وَمَا أَنتُمْ بِمُعْجِزِينَ
54 En als iedereen die onrecht pleegde zou bezitten wat er op de aarde is, dan zou hij zich ermee willen vrijkopen. Heimelijk hebben zij dan spijt wanneer zij de bestraffing zien. En er wordt tussen hen met rechtvaardigheid beslist en hun wordt geen onrecht aangedaan. وَلَوْ أَنَّ لِكُلِّ نَفْسٍ ظَلَمَتْ مَا فِي الأَرْضِ لاَفْتَدَتْ بِهِ وَأَسَرُّواْ النَّدَامَةَ لَمَّا رَأَوُاْ الْعَذَابَ وَقُضِيَ بَيْنَهُم بِالْقِسْطِ وَهُمْ لاَ يُظْلَمُونَ
55 Zeker, van God is wat er in de hemelen en de aarde is. Gods toezegging is zeker waar, maar de meesten van hen weten het niet. أَلا إِنَّ لِلّهِ مَا فِي السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ أَلاَ إِنَّ وَعْدَ اللّهِ حَقٌّ وَلَـكِنَّ أَكْثَرَهُمْ لاَ يَعْلَمُونَ
56 Hij geeft leven en Hij laat sterven en tot Hem zullen jullie terugkeren. هُوَ يُحْيِي وَيُمِيتُ وَإِلَيْهِ تُرْجَعُونَ
57 O mensen, tot jullie is een aansporing van jullie Heer gekomen en een genezing voor wat er in de harten is en een leidraad en barmhartigheid voor de gelovigen. يَا أَيُّهَا النَّاسُ قَدْ جَاءتْكُم مَّوْعِظَةٌ مِّن رَّبِّكُمْ وَشِفَاء لِّمَا فِي الصُّدُورِ وَهُدًى وَرَحْمَةٌ لِّلْمُؤْمِنِينَ
58 Zeg: "Over Gods goedgunstigheid en over Zijn barmhartigheid, daarover moeten zij zich verheugen. Dat is beter dan wat zij bijeenbrengen." قُلْ بِفَضْلِ اللّهِ وَبِرَحْمَتِهِ فَبِذَلِكَ فَلْيَفْرَحُواْ هُوَ خَيْرٌ مِّمَّا يَجْمَعُونَ
59 Zeg: "Hoe lijkt het jullie? Wat God voor jullie als levensonderhoud heeft laten neerdalen en waarvan jullie verboden en toegestane dingen hebben gemaakt?" Zeg: "Heeft God jullie toestemming gegeven of verzinnen jullie iets over God?" قُلْ أَرَأَيْتُم مَّا أَنزَلَ اللّهُ لَكُم مِّن رِّزْقٍ فَجَعَلْتُم مِّنْهُ حَرَامًا وَحَلاَلاً قُلْ آللّهُ أَذِنَ لَكُمْ أَمْ عَلَى اللّهِ تَفْتَرُونَ
60 En wat zal de mening van hen die over God bedrog verzinnen op de opstandingsdag zijn? God is vol van goedgunstigheid jegens de mensen, maar de meeste mensen zijn niet dankbaar. وَمَا ظَنُّ الَّذِينَ يَفْتَرُونَ عَلَى اللّهِ الْكَذِبَ يَوْمَ الْقِيَامَةِ إِنَّ اللّهَ لَذُو فَضْلٍ عَلَى النَّاسِ وَلَـكِنَّ أَكْثَرَهُمْ لاَ يَشْكُرُونَ
61 Jij bent met geen zaak bezig, jij leest daarover geen Koran voor en jullie doen helemaal niets zonder dat Wij over jullie getuigen zijn wanneer jullie ermee aan de slag gaan. En aan jouw Heer ontgaat er geen greintje op de aarde noch in de hemel. En er is niets wat nog kleiner is, noch groter of het staat in een duidelijk boek. وَمَا تَكُونُ فِي شَأْنٍ وَمَا تَتْلُو مِنْهُ مِن قُرْآنٍ وَلاَ تَعْمَلُونَ مِنْ عَمَلٍ إِلاَّ كُنَّا عَلَيْكُمْ شُهُودًا إِذْ تُفِيضُونَ فِيهِ وَمَا يَعْزُبُ عَن رَّبِّكَ مِن مِّثْقَالِ ذَرَّةٍ فِي الأَرْضِ وَلاَ فِي السَّمَاء وَلاَ أَصْغَرَ مِن ذَلِكَ وَلا أَكْبَرَ إِلاَّ فِي كِتَابٍ مُّبِينٍ
62 Zeker, Gods helpers hebben niets te vrezen, noch zullen zij bedroefd zijn, أَلا إِنَّ أَوْلِيَاء اللّهِ لاَ خَوْفٌ عَلَيْهِمْ وَلاَ هُمْ يَحْزَنُونَ
63 die geloofden en godvrezend waren. الَّذِينَ آمَنُواْ وَكَانُواْ يَتَّقُونَ
64 Voor hen is het goede nieuws in het tegenwoordige leven en het hiernamaals. Gods woorden zijn niet te veranderen. Dat is de geweldige triomf. لَهُمُ الْبُشْرَى فِي الْحَياةِ الدُّنْيَا وَفِي الآخِرَةِ لاَ تَبْدِيلَ لِكَلِمَاتِ اللّهِ ذَلِكَ هُوَ الْفَوْزُ الْعَظِيمُ
65 Laat wat zij zeggen jou niet bedroefd maken. De macht behoort God geheel toe. Hij is de horende, de wetende. وَلاَ يَحْزُنكَ قَوْلُهُمْ إِنَّ الْعِزَّةَ لِلّهِ جَمِيعًا هُوَ السَّمِيعُ الْعَلِيمُ
66 Zeker, van God is wie in de hemelen en wie op de aarde is. Wat volgen zij die [zogenaamd goddelijke] metgezellen in plaats van God aanroepen? Zij volgen alleen maar vermoedens en zij gissen slechts. أَلا إِنَّ لِلّهِ مَن فِي السَّمَاوَات وَمَن فِي الأَرْضِ وَمَا يَتَّبِعُ الَّذِينَ يَدْعُونَ مِن دُونِ اللّهِ شُرَكَاء إِن يَتَّبِعُونَ إِلاَّ الظَّنَّ وَإِنْ هُمْ إِلاَّ يَخْرُصُونَ
67 Hij is het die voor jullie de nacht gemaakt heeft om erin te rusten en de dag om te zien. Daarin zijn tekenen voor mensen die horen. هُوَ الَّذِي جَعَلَ لَكُمُ اللَّيْلَ لِتَسْكُنُواْ فِيهِ وَالنَّهَارَ مُبْصِرًا إِنَّ فِي ذَلِكَ لآيَاتٍ لِّقَوْمٍ يَسْمَعُونَ
68 Zij zeggen: "God heeft zich een kind genomen." Geprezen zij Hij. Hij is behoefteloos, van Hem is wat er in de hemelen en wat er op de aarde is. Jullie hebben hiervoor geen machtiging. Zeggen jullie over God waar jullie geen weet van hebben? قَالُواْ اتَّخَذَ اللّهُ وَلَدًا سُبْحَانَهُ هُوَ الْغَنِيُّ لَهُ مَا فِي السَّمَاوَات وَمَا فِي الأَرْضِ إِنْ عِندَكُم مِّن سُلْطَانٍ بِهَـذَا أَتقُولُونَ عَلَى اللّهِ مَا لاَ تَعْلَمُونَ
69 Zeg: "Het zal hun niet welgaan die over God bedrog verzinnen." قُلْ إِنَّ الَّذِينَ يَفْتَرُونَ عَلَى اللّهِ الْكَذِبَ لاَ يُفْلِحُونَ
70 [Zij hebben slechts] genot in het tegenwoordige leven. Daarna is hun terugkeer tot Ons. Dan zullen Wij hun de strenge bestraffing laten proeven, omdat zij ongelovig waren. * مَتَاعٌ فِي الدُّنْيَا ثُمَّ إِلَيْنَا مَرْجِعُهُمْ ثُمَّ نُذِيقُهُمُ الْعَذَابَ الشَّدِيدَ بِمَا كَانُواْ يَكْفُرُونَ
71 En draag hun de mededeling over Noeh voor. Toen hij tot zijn volk zei: "O mensen, al is mijn optreden en mijn herinneren aan Gods tekenen jullie te veel, toch blijf ik op God mijn vertrouwen stellen. Wordt het samen met jullie [zogenaamd goddelijke] metgezellen eens over jullie zaak en laat dat voor jullie dan ook niet vaag zijn. Houdt je dan met mij bezig en laat mij dan niet wachten. وَاتْلُ عَلَيْهِمْ نَبَأَ نُوحٍ إِذْ قَالَ لِقَوْمِهِ يَا قَوْمِ إِن كَانَ كَبُرَ عَلَيْكُم مَّقَامِي وَتَذْكِيرِي بِآيَاتِ اللّهِ فَعَلَى اللّهِ تَوَكَّلْتُ فَأَجْمِعُواْ أَمْرَكُمْ وَشُرَكَاءكُمْ ثُمَّ لاَ يَكُنْ أَمْرُكُمْ عَلَيْكُمْ غُمَّةً ثُمَّ اقْضُواْ إِلَيَّ وَلاَ تُنظِرُونِ
72 Als jullie je dan afkeren, ik heb jullie geen loon gevraagd. Slechts God is belast met mijn loon. En mij is bevolen tot hen te behoren die zich [aan God] overgeven." فَإِن تَوَلَّيْتُمْ فَمَا سَأَلْتُكُم مِّنْ أَجْرٍ إِنْ أَجْرِيَ إِلاَّ عَلَى اللّهِ وَأُمِرْتُ أَنْ أَكُونَ مِنَ الْمُسْلِمِينَ
73 Zij betichtten hem toen van leugens, maar Wij redden hem en wie er met hem in het schip waren en Wij maakten hen tot opvolgers. Maar Wij lieten hen die Onze tekenen loochenden verdrinken. Kijk dan hoe het einde was van de gewaarschuwden. فَكَذَّبُوهُ فَنَجَّيْنَاهُ وَمَن مَّعَهُ فِي الْفُلْكِ وَجَعَلْنَاهُمْ خَلاَئِفَ وَأَغْرَقْنَا الَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِنَا فَانظُرْ كَيْفَ كَانَ عَاقِبَةُ الْمُنذَرِينَ
74 Toen zonden Wij na hem gezanten naar hun volk; zij brachten hun de duidelijke bewijzen. Maar zij waren niet zo dat zij geloofden in wat zij eerder geloochend hadden. Zo verzegelen Wij de harten van hen die overtredingen begaan. ثُمَّ بَعَثْنَا مِن بَعْدِهِ رُسُلاً إِلَى قَوْمِهِمْ فَجَآؤُوهُم بِالْبَيِّنَاتِ فَمَا كَانُواْ لِيُؤْمِنُواْ بِمَا كَذَّبُواْ بِهِ مِن قَبْلُ كَذَلِكَ نَطْبَعُ عَلَى قُلوبِ الْمُعْتَدِينَ
75 Toen zonden Wij na hen Moesa en Haroen met Onze tekenen naar Fir'aun en zijn raad van voornaamsten, maar zij waren hoogmoedige en misdadige mensen. ثُمَّ بَعَثْنَا مِن بَعْدِهِم مُّوسَى وَهَارُونَ إِلَى فِرْعَوْنَ وَمَلَئِهِ بِآيَاتِنَا فَاسْتَكْبَرُواْ وَكَانُواْ قَوْمًا مُّجْرِمِينَ
76 Toen dan de waarheid van Ons tot hen kwam zeiden zij: "Dit is duidelijk toverij." فَلَمَّا جَاءهُمُ الْحَقُّ مِنْ عِندِنَا قَالُواْ إِنَّ هَـذَا لَسِحْرٌ مُّبِينٌ
77 Moesa zei: "Zeggen jullie [dat] tegen de waarheid wanneer die tot jullie komt? Is dit toverij? Tovenaars zal het niet welgaan." قَالَ مُوسَى أَتقُولُونَ لِلْحَقِّ لَمَّا جَاءكُمْ أَسِحْرٌ هَـذَا وَلاَ يُفْلِحُ السَّاحِرُونَ
78 Zij zeiden: "Ben jij tot ons gekomen om ons daarvan af te brengen waarvan wij gemerkt hebben dat onze vaderen eraan gewoon waren en opdat de hoogste macht in het land voor jullie beiden zal zijn? Maar wij hechten aan jullie geen geloof." قَالُواْ أَجِئْتَنَا لِتَلْفِتَنَا عَمَّا وَجَدْنَا عَلَيْهِ آبَاءنَا وَتَكُونَ لَكُمَا الْكِبْرِيَاء فِي الأَرْضِ وَمَا نَحْنُ لَكُمَا بِمُؤْمِنِينَ
79 En Fir'aun zei: "Breng mij elke kundige tovenaar." وَقَالَ فِرْعَوْنُ ائْتُونِي بِكُلِّ سَاحِرٍ عَلِيمٍ
80 En toen de tovenaars kwamen zei Moesa tot hen: "Werpt wat jullie te werpen hebt." فَلَمَّا جَاء السَّحَرَةُ قَالَ لَهُم مُّوسَى أَلْقُواْ مَا أَنتُم مُّلْقُونَ
81 En toen zij geworpen hadden zei Moesa: "Wat jullie vertoond hebben is toverij! God zal het tenietdoen. God geeft geen goede afloop aan het werk van de verderfbrengers." فَلَمَّا أَلْقَواْ قَالَ مُوسَى مَا جِئْتُم بِهِ السِّحْرُ إِنَّ اللّهَ سَيُبْطِلُهُ إِنَّ اللّهَ لاَ يُصْلِحُ عَمَلَ الْمُفْسِدِينَ
82 God bevestigt de waarheid met Zijn woorden ook al staat het de boosdoeners tegen. وَيُحِقُّ اللّهُ الْحَقَّ بِكَلِمَاتِهِ وَلَوْ كَرِهَ الْمُجْرِمُونَ
83 Moesa werd slechts door enige jongeren van zijn volk geloofd ondanks hun vrees voor Fir'aun en hun voornaamsten dat hij hen in verzoeking zou brengen. En Fir'aun had de overhand in het land en hij behoorde tot de onmatigen. فَمَا آمَنَ لِمُوسَى إِلاَّ ذُرِّيَّةٌ مِّن قَوْمِهِ عَلَى خَوْفٍ مِّن فِرْعَوْنَ وَمَلَئِهِمْ أَن يَفْتِنَهُمْ وَإِنَّ فِرْعَوْنَ لَعَالٍ فِي الأَرْضِ وَإِنَّهُ لَمِنَ الْمُسْرِفِينَ
84 En Moesa zei: "Mijn volk! Als jullie in God geloven, moeten jullie op Hem je vertrouwen stellen als jullie behoren tot hen die zich [aan God] overgeven." وَقَالَ مُوسَى يَا قَوْمِ إِن كُنتُمْ آمَنتُم بِاللّهِ فَعَلَيْهِ تَوَكَّلُواْ إِن كُنتُم مُّسْلِمِينَ
85 Toen zeiden zij: "Op God stellen wij ons vertrouwen. Onze Heer, maak ons niet tot een verzoeking voor de mensen die onrecht plegen. فَقَالُواْ عَلَى اللّهِ تَوَكَّلْنَا رَبَّنَا لاَ تَجْعَلْنَا فِتْنَةً لِّلْقَوْمِ الظَّالِمِينَ
86 En red ons in Uw barmhartigheid van de ongelovige mensen." وَنَجِّنَا بِرَحْمَتِكَ مِنَ الْقَوْمِ الْكَافِرِينَ
87 En Wij openbaarden aan Moesa en zijn broeder: "Zoekt voor jullie volk in Egypte onderdak in huizen en brengt in jullie huizen een gebedsrichting aan en verricht de salaat en verkondigt het goede nieuws aan de gelovigen." وَأَوْحَيْنَا إِلَى مُوسَى وَأَخِيهِ أَن تَبَوَّءَا لِقَوْمِكُمَا بِمِصْرَ بُيُوتًا وَاجْعَلُواْ بُيُوتَكُمْ قِبْلَةً وَأَقِيمُواْ الصَّلاَةَ وَبَشِّرِ الْمُؤْمِنِينَ
88 En Moesa zei: "Onze Heer, U hebt aan Fir'aun en zijn raad van voornaamsten luister en bezittingen in het tegenwoordige leven gegeven, onze Heer, om [hen] van Uw weg te laten afdwalen. Onze Heer, verwijder hun bezittingen en verhard hun harten zodat zij niet geloven tot zij de pijnlijke bestraffing zien." وَقَالَ مُوسَى رَبَّنَا إِنَّكَ آتَيْتَ فِرْعَوْنَ وَمَلأهُ زِينَةً وَأَمْوَالاً فِي الْحَيَاةِ الدُّنْيَا رَبَّنَا لِيُضِلُّواْ عَن سَبِيلِكَ رَبَّنَا اطْمِسْ عَلَى أَمْوَالِهِمْ وَاشْدُدْ عَلَى قُلُوبِهِمْ فَلاَ يُؤْمِنُواْ حَتَّى يَرَوُاْ الْعَذَابَ الأَلِيمَ
89 Hij zei: "Jullie beider gebed is verhoord. Handelt dan correct en volgt niet de weg van hen die niet weten." * قَالَ قَدْ أُجِيبَت دَّعْوَتُكُمَا فَاسْتَقِيمَا وَلاَ تَتَّبِعَآنِّ سَبِيلَ الَّذِينَ لاَ يَعْلَمُونَ
90 En Wij lieten de Israëlieten de zee oversteken, waarop Fir'aun en zijn troepen hen uit opstandigheid en om te overtreden achtervolgden. Maar toen ten slotte de verdrinking hem verraste zei hij: "Ik geloof dat er geen god is dan Hij in wie de Israëlieten geloven en ik behoor tot hen die zich [aan God] overgeven." وَجَاوَزْنَا بِبَنِي إِسْرَائِيلَ الْبَحْرَ فَأَتْبَعَهُمْ فِرْعَوْنُ وَجُنُودُهُ بَغْيًا وَعَدْوًا حَتَّى إِذَا أَدْرَكَهُ الْغَرَقُ قَالَ آمَنتُ أَنَّهُ لا إِلِـهَ إِلاَّ الَّذِي آمَنَتْ بِهِ بَنُو إِسْرَائِيلَ وَأَنَاْ مِنَ الْمُسْلِمِينَ
91 Nu wel? Terwijl jij eerst ongehoorzaam was en tot de verderfbrengers behoorde! آلآنَ وَقَدْ عَصَيْتَ قَبْلُ وَكُنتَ مِنَ الْمُفْسِدِينَ
92 Vandaag zullen Wij jou met je lichaam redden opdat jij voor wie na jou komen een teken zult zijn. Maar veel van de mensen letten niet op Onze tekenen. فَالْيَوْمَ نُنَجِّيكَ بِبَدَنِكَ لِتَكُونَ لِمَنْ خَلْفَكَ آيَةً وَإِنَّ كَثِيراً مِّنَ النَّاسِ عَنْ آيَاتِنَا لَغَافِلُونَ
93 En Wij gaven de Israëlieten onderdak in een betrouwbaar onderkomen en voorzagen met goede dingen in hun onderhoud en zij zijn het pas oneens geworden nadat tot hen de kennis gekomen was. Jouw Heer zal op de opstandingsdag tussen hen oordelen over dat waarover zij het oneens waren. وَلَقَدْ بَوَّأْنَا بَنِي إِسْرَائِيلَ مُبَوَّأَ صِدْقٍ وَرَزَقْنَاهُم مِّنَ الطَّيِّبَاتِ فَمَا اخْتَلَفُواْ حَتَّى جَاءهُمُ الْعِلْمُ إِنَّ رَبَّكَ يَقْضِي بَيْنَهُمْ يَوْمَ الْقِيَامَةِ فِيمَا كَانُواْ فِيهِ يَخْتَلِفُونَ
94 Maar als jij in twijfel verkeert over wat Wij naar jou hebben neergezonden vraag dan aan hen die het boek al van voor jouw tijd lezen. Tot jou is de waarheid van jouw Heer gekomen, wees dus niet een van hen die het in twijfel trekken. فَإِن كُنتَ فِي شَكٍّ مِّمَّا أَنزَلْنَا إِلَيْكَ فَاسْأَلِ الَّذِينَ يَقْرَؤُونَ الْكِتَابَ مِن قَبْلِكَ لَقَدْ جَاءكَ الْحَقُّ مِن رَّبِّكَ فَلاَ تَكُونَنَّ مِنَ الْمُمْتَرِينَ
95 En wees niet een van hen die Gods tekenen loochenen; dan zul jij tot de verliezers behoren. وَلاَ تَكُونَنَّ مِنَ الَّذِينَ كَذَّبُواْ بِآيَاتِ اللّهِ فَتَكُونَ مِنَ الْخَاسِرِينَ
96 Zij, tegen wie het woord van jouw Heer zich bewaarheid heeft, zullen niet geloven -- إِنَّ الَّذِينَ حَقَّتْ عَلَيْهِمْ كَلِمَتُ رَبِّكَ لاَ يُؤْمِنُونَ
97 ook al komt elk teken tot hen -- totdat zij de pijnlijke bestraffing zien. وَلَوْ جَاءتْهُمْ كُلُّ آيَةٍ حَتَّى يَرَوُاْ الْعَذَابَ الأَلِيمَ
98 Waarom is er geen andere stad geweest die tot geloof kwam en die dan nut van haar geloof had dan het volk van Joenoes? Toen zij tot geloof kwamen hieven Wij de bestraffing van de schande in het tegenwoordige leven van hen op en Wij gaven hun een tijdelijk vruchtgebruik. فَلَوْلاَ كَانَتْ قَرْيَةٌ آمَنَتْ فَنَفَعَهَا إِيمَانُهَا إِلاَّ قَوْمَ يُونُسَ لَمَّا آمَنُواْ كَشَفْنَا عَنْهُمْ عَذَابَ الخِزْيِ فِي الْحَيَاةَ الدُّنْيَا وَمَتَّعْنَاهُمْ إِلَى حِينٍ
99 En als jouw Heer het had gewild, hadden wie er op de aarde zijn allen geloofd. Of kun jij de mensen dwingen gelovigen te worden? وَلَوْ شَاء رَبُّكَ لآمَنَ مَن فِي الأَرْضِ كُلُّهُمْ جَمِيعًا أَفَأَنتَ تُكْرِهُ النَّاسَ حَتَّى يَكُونُواْ مُؤْمِنِينَ
100 Niemand kan geloven zonder Gods toestemming en Hij legt de gruwelijke straf op aan hen die niet verstandig zijn. وَمَا كَانَ لِنَفْسٍ أَن تُؤْمِنَ إِلاَّ بِإِذْنِ اللّهِ وَيَجْعَلُ الرِّجْسَ عَلَى الَّذِينَ لاَ يَعْقِلُونَ
101 Zeg: "Kijkt naar wat er in de hemelen en op de aarde is." Maar de tekenen en de waarschuwingen baten de mensen niet die niet geloven. قُلِ انظُرُواْ مَاذَا فِي السَّمَاوَاتِ وَالأَرْضِ وَمَا تُغْنِي الآيَاتُ وَالنُّذُرُ عَن قَوْمٍ لاَّ يُؤْمِنُونَ
102 Kunnen zij dan iets anders verwachten dan wat overeenkomt met de dagen van hen die voor jullie tijd zijn heengegaan? Zeg: "Wachten jullie maar af; ik behoor met jullie tot de afwachtenden." فَهَلْ يَنتَظِرُونَ إِلاَّ مِثْلَ أَيَّامِ الَّذِينَ خَلَوْاْ مِن قَبْلِهِمْ قُلْ فَانتَظِرُواْ إِنِّي مَعَكُم مِّنَ الْمُنتَظِرِينَ
103 Dan redden Wij onze gezanten en hen die geloven. Zo redden Wij, als een verplichting voor Ons, de gelovigen. ثُمَّ نُنَجِّي رُسُلَنَا وَالَّذِينَ آمَنُواْ كَذَلِكَ حَقًّا عَلَيْنَا نُنجِ الْمُؤْمِنِينَ
104 Zeg: "O mensen, als jullie in twijfel verkeren over mijn godsdienst: Ik dien hen die jullie in plaats van God dienen niet, maar ik dien God die jullie zal wegnemen. En mij is bevolen te behoren tot hen die geloven" قُلْ يَا أَيُّهَا النَّاسُ إِن كُنتُمْ فِي شَكٍّ مِّن دِينِي فَلاَ أَعْبُدُ الَّذِينَ تَعْبُدُونَ مِن دُونِ اللّهِ وَلَـكِنْ أَعْبُدُ اللّهَ الَّذِي يَتَوَفَّاكُمْ وَأُمِرْتُ أَنْ أَكُونَ مِنَ الْمُؤْمِنِينَ
105 en: "Richt jouw aangezicht naar de godsdienst als een aanhanger van het zuivere geloof en wees niet een van de veelgodendienaars." وَأَنْ أَقِمْ وَجْهَكَ لِلدِّينِ حَنِيفًا وَلاَ تَكُونَنَّ مِنَ الْمُشْرِكِينَ
106 En roep in plaats van God niet iets aan wat jou niet nut en niet schaadt. Als jij dat doet, dan behoor jij zeker tot de onrechtplegers. وَلاَ تَدْعُ مِن دُونِ اللّهِ مَا لاَ يَنفَعُكَ وَلاَ يَضُرُّكَ فَإِن فَعَلْتَ فَإِنَّكَ إِذًا مِّنَ الظَّالِمِينَ
107 En als God je met tegenspoed treft dan is er niemand die dat kan wegnemen behalve Hij. En als Hij voor jou iets goeds wenst dan is er niemand die Zijn goedgunstigheid kan tegenhouden. Hij treft ermee wie van Zijn dienaren Hij wil. Hij is de vergevende, de barmhartige. وَإِن يَمْسَسْكَ اللّهُ بِضُرٍّ فَلاَ كَاشِفَ لَهُ إِلاَّ هُوَ وَإِن يُرِدْكَ بِخَيْرٍ فَلاَ رَآدَّ لِفَضْلِهِ يُصَيبُ بِهِ مَن يَشَاء مِنْ عِبَادِهِ وَهُوَ الْغَفُورُ الرَّحِيمُ
108 Zeg: "O mensen, tot jullie is de waarheid van jullie Heer gekomen. Wie zich de goede richting laat wijzen, die volgt het goede pad slechts tot zijn eigen voordeel en wie dwaalt, dwaalt slechts tot zijn eigen nadeel. En ik ben geen voogd over jullie قُلْ يَا أَيُّهَا النَّاسُ قَدْ جَاءكُمُ الْحَقُّ مِن رَّبِّكُمْ فَمَنِ اهْتَدَى فَإِنَّمَا يَهْتَدِي لِنَفْسِهِ وَمَن ضَلَّ فَإِنَّمَا يَضِلُّ عَلَيْهَا وَمَا أَنَاْ عَلَيْكُم بِوَكِيلٍ
109 En volg wat aan jou wordt geopenbaard en wees geduldig totdat God oordeelt, want Hij is de beste van hen die oordelen. وَاتَّبِعْ مَا يُوحَى إِلَيْكَ وَاصْبِرْ حَتَّىَ يَحْكُمَ اللّهُ وَهُوَ خَيْرُ الْحَاكِمِينَ
;